Sedimenttype 1 is gekarakteriseerd door rela
tief grof zand (gemiddelde korreldiameter:
200 a 500 mu), afgeronde kleibrokjes, veen-
brokken en grove detritus van allerlei soort.
De sedimentaire structuur, ofwel de interne
gelaagdheid in het sediment, is van het
grootschalige type. Dit betekent, dat de dikte
van de sedimentaire eenheden tenminste 10
cm bedraagt. In dit type worden vooral
scheefgelaagde structuren aangetroffen, ont
staan in perioden van massaal zandtransport
bij de bodem waarbij grote stroomribbels
werden gevormd (figuur 1). Uit de structuren
kan worden opgemaakt, dat deze stroom
ribbels zowel rechte als gebogen kamlijnen
kunnen hebben. Ook kunnen bestaande ver
diepingen in de bodem door bewegende
stroomribbels worden opgevuld, hetgeen kan
worden vastgesteld aan een specifiek type
door een dun kleilaagje, dat op de scheve ge
laagdheid is afgezet. De discontinuïteit in de
sedimentatie komt soms ook tot uiting door
de aanwezigheid van een erosievlak in de
scheve gelaagdheid (figuur 3).
Sedimenttype 2 wordt gekarakteriseerd door
matig tot fijn zand (gemiddelde korreldia
meter: 150-240 mu) met horizontale en scheef
gelaagde structuren van enige centimeters
hoogte.
De horizontale parellel-liggende zandlaagjes
(figuur 4), ontstaan waarschijnlijk uit een sus
pensie waarin zowel zand als slib voorkomt;
het zand bezinkt, maar het slib niet. Dit kan
alleen als de turbulentie van het water zo
hoog is, dat het slib niet kan bezinken. Zulke
turbulenties kunnen niet door de waterstro
ming alleen ontstaan, maar slechts als daar-
interne gelaagdheid.
Uit de hellingsrichting van het sediment kan
men de transportrichting van het sediment
bepalen (figuur 2). In het getijgebied zou men
verwachten dat met de wisselende richting
van de getijstromen ook de bewegingsrichting
van de bodemribbels zou veranderen. Men
zou dan ook in één vlak scheve gelaagdheid
zowel in eb- als in vloedrichting verwachten.
Dit werd echter bij geen van de onderzochte
lakprofielen waargenomen. Het wijst erop,
dat de sedimentatie in één bepaalde getij
richting sterk overheerst. Wel bleken vaak de
manifestaties van eb- en vloedtransportrich-
ting boven elkaar voor te komen. Verder
werden aanwijzingen gevonden voor onder
brekingen in de sedimentatie, die tijdens de
stroomkenteringen moeten zijn opgetreden.
Een kenteringsperiode manifesteert zich soms
Fig. 1. Sedimenttype 1, geken
merkt door grofkorrelig materiaal
en een grootschalige sedimen
taire structuur
506