richting wordt het terrein dan nog een keer
ingezaaid loodrecht daarop, in de breedte
richting. Zo ingezaaide oppervlakken worden
ook wel aangeduid als 'ganzeborden'.
Dank zij de regen had de gerst een vlotte
kieming en jeugdgroei, en stonden de plantjes
na een week boven de grond. Daarmee begon
hun taak als zandvastlegger en als dek-
vrucht. Echter, slechts met moeite trotseerden
zij het zandstralen van de in die periode nog
voorkomende verstuivingen. Het door de gerst
beschermde gras kwam na enkele weken
boven de grond.
Het grondwater daalde aanvankelijk maar
langzaam beneden het maaiveld, want door
de geleidelijke sluiting van het Brouwers-
havense Gat werd de getijbeweging op het
bekken slechts geleidelijk minder. De ont-
zilting en de stuifgevoeligheid beperkten zich
aanvankelijk dan ook tot de hoogste en meest
grofzandige gebieden. Later in het jaar is het
peil op het Grevelingenmeer ten behoeve van
werkzaamheden aan de Brouwersdam ge
durende een lange periode aanzienlijk lager
geweest dan het tegenwoordige definitieve
peil van N.A.P. -20 cm. Aan de ene kant
bracht deze verlaging van het peil een ver
groting teweeg van de oppervlakte aan stuif-
gevoelige gronden. Anderzijds bood ze bij
de vastleggingswerkzaamheden ook voor
delen: de extra lage stand van het water
veroorzaakte ook een lagere waterstand in
de drooggevallen gronden, waardoor een
groter oppervlak van grofzandige en matig
grofzandige gronden kon ontzilten. Bovendien
verliep de ontzilting sneller dan was verwacht.
Ondanks het feit dat de zomer van 1971 droog
was, kon een groot areaal worden ingezaaid.
Tot juni 1972 is nu in totaal 850 ha vastgelegd
door inzaai met een graan-grasmengsel. De
stand van het gewas is in het algemeen alles
zins bevredigend. Alleen op de Slikken van
Flakkee heeft het in het voorjaar van 1972
ingezaaide gewas plaatselijk ernstig te lijden
gehad van het zoute water waarmee de Slik
ken bij westerstorm worden overspoeld.
Het stuifgraan bleek in het algemeen goed in
staat het zand ter plaatse vast te leggen. Na
het doorschieten van de rogge was het gewas
tevens in staat om van elders aangevoerd
zand op te vangen; dat ging echter wel ten
koste van het nog korte gras, dat onder dit
aangevoerde zand verstikt raakte. Slechts
hier en daar is het voorgekomen dat het
gewas door zandverstuiving geheel verloren
is gegaan. De uitstuivingen die daar het
gevolg van waren, bleven naar omvang zo
beperkt, dat verdere maatregelen achterwege
konden blijven.
Op de lage strandvlakte nabij het bestaande
schor van de Hompelvoet is bij de keuze van
het gewas zoveel mogelijk aansluiting ge
zocht bij de natuurlijke begroeiing. Op kleine
schaal is daar biestarwegras uitgeplant, een
pioniergewas dat zich weet te handhaven op
dergelijke lage gronden met wisselend zout en
zoet milieu. Langs de Noordzeestranden is
deze plant de voorloper van helm. De resul
taten met biestarwegras op de Hompelvoet zijn
van dien aard, dat herhaling van deze aan
plant op het lage gedeelte van de Slikken
van Flakkee wordt overwogen. Er is
echter gebrek aan voldoende plantmateriaal,
waardoor toepassing op grote schaal voor
alsnog uitgesloten lijkt. Doordat biestarwegras
zich in de jeugdfase traag ontwikkelt, is het
niet geschikt als enige vastlegger.
Strobanen
Bij de vastlegging van zand door inzaai met
een graan-grasmengsel bestaat er eigenlijk
alleen in de eerste weken ernstige kans op
mislukking. De bedekking van de bodem is
dan nog onvoldoende, terwijl door het zaaien
de iets verdichte oppervlaktelaag van de
bodem is verbroken, zodat de stuifgevoelig
heid toeneemt. Het risico kan worden beperkt
door het maaiveld onmiddellijk na het zaaien
extra ruw te maken, of door de bovenste laag
kunstmatig weer te verdichten. Gebruikelijke
methoden daartoe zijn besteken met stro en
bespuiten met een kitmiddel. Beide maat
regelen kan men beschouwen als een risico
premie. Omdat machinaal besteken met stro
aanmerkelijk goedkoper is dan toepassing van
een kitmiddel, is gekozen voor de eerstge
noemde maatregel. Maar vanwege gebrek aan
voldoende geschikt gerstestro ten tijde van
de eerste inzaai en uit een streven om de risico
premie te beperken is naar een tussenop
lossing gezocht: het inschijven van stro in
banen. Uit enkele ter plekke genomen proeven
bleek dat één meter brede strobanen met een
onderlinge afstand van 10 a 12 meter bij korte
en niet te hevige stuifperioden voldoende be
scherming bieden. Bij de inzaai in alle
seizoenen is deze beschermingsmethode dan
ook met succes toegepast. De plaats van de
strobanen is nu nog in het terrein waar te
nemen als een kleine verheffing, waarop het
graan iets beter groeit, en waarop iets meer
grasplantjes voorkomen. Waarschijnlijk is in
de strobanen stuifzand opgevangen dat moge
lijk nog maar ten dele gemineraliseerd
organisch materiaal bevatte uit de naast
liggende vakken. Ook is het mogelijk dat
lichtere graszaadjes zijn meegevoerd naar
de strobanen.
12