De waterkwaliteit in het meer zelf, dat wekelijks in zeven stations bemonsterd wordt, rullen wij in dit artikel, dat vooral de a-bio- ische aspecten beziet, behandelen aan de land van de parameters opgeloste zouten, uurstof, zuurgraad, temperatuur, totaal-fos- aat, opgelost anorganisch fosfaat, totaal-ijzer, Joorzicht, zwevende stof, gloeirest en chlorofyl. De presentatie en de interpretatie ran de verzamelde gegevens is gericht op drie aspecten van de waterkwaliteit: het verloop ervan als functie van de tijd en als functie van de plaats, en het beeld van de totaal-fosfaat-balans. Omdat het er hier vooral Dm gaat, de uitgangssituatie te schetsen waar mee het resultaat van de defosfaterinfsproef kan worden vergeleken, wordt een verslag gegeven van de bevindingen in de periode juli-december 1971. De verschillende aspec Fig. 1. Bemonsteringspunten en vakindeling van het Brielse Meer met bijbehorende waterinhoud ten van de waterkwaliteit zijn toen in een weliswaar kortdurend maar intensief waar nemingsprogramma nagegaan. Zowel in dat deel van het Brielse Meer dat een stromend milieu vertoont als in het semi-stagnante gedeelte vertonen de ver kregen onderzoeksresultaten een zeer grillig verloop. Dit op zichzelf al wijst op verstoring van het milieu. In het verloop van de kwaliteit van het ingelaten water, opgenomen in be- monsteringspunt B 1, bij Spijkenisse, is een duidelijke seizoeninvloed waarneembaar. Bij afnemende watertemperatuur, met name in oktober, stijgt het zuurstofverzadigingspercen- tage hier tot 75%, vermoedelijk als gevolg van de lage mineralisatiesnelheid. Het totaal- en het orthofosfaatgehalte nemen onder diezelfde omstandigheden toe, een verschijnsel dat ook dikwijls in de Rijn en de Maas wordt opge merkt. Het gehalte aan ijzer en dat aan zwevende stof ondergaan evenmin als de gloeirest een duidelijke seizoeninvloed; het gehalte aan chlorofyl en de zuurgraad zijn 's zomers hoger, tengevolge van de vermeer dering van het fytoplankton. In het Brielse Meer zelf vertonen alleen de zuurgraad en de elektrische geleidendheid een vrij regelmatig verloop. Het orthofosfaat gehalte en het totaal-fosfaatgehaite bereiken 's zomers de laagste waarden, enerzijds doordat veel orthofosfaat wordt opgenomen in organisch celmateriaal, anderzijds doordat het inlaatwater 's zomers vaak minder fosfaten bevat dan in de herfst en in de winter. Boven dien wordt 's zomers aanzienlijk minder water, dus ook minder fosfaat, op het meer uitge slagen. Het zuurstofverzadigingspercentage ligt 's zomers ongeveer even hoog als 's winters; 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 27