Een geforceerde afschuiving in de Auvergne-polder abiliteitsverlres van taluds is een van de langrijkste grondmechanische problemen armee men bij de uitvoering van de Delta- rken wordt geconfronteerd. Er wordt hard werkt om het theoretisch inzicht in stabili- t tsvraagstukken te vergroten. Onder meer n >t het doel een nieuwe berekeningsmethode ti toetsen, is in november 1971 een talud der geprogrammeerde omstandigheden nstmatig tot afschuiving gebracht. Bij de aanleg van de afsluitdammen in het Deltagebied dient er met bijzondere zorg voor te worden gewaakt dat geen evenwichtsver- storingen in de bodem optreden die de stand zekerheid van juist aangebrachte construc ties of van in de nabijheid gelegen dijken of damgedeelten in gevaar zouden kunnen brengen. In de regel gaat het hier om het tegengaan van stabiliteitsverlies in zand- massa's, omdat niet alleen de bodem van de damtracé's in hoofdzaak uit zand bestaat, maar ook de damlichamen zelf voor een be langrijk deel uit zand worden opgespoten. Met de mogelijkheid van stabiliteitsverlies in grond wordt in het algemeen rekening gehouden indien de grond een combinatie vertoont van slechte wrijvingseigenschappen en hoge wateroverspanningen. In zand ontwikkelen zich onder normale omstandigheden weinig wateroverspanningen. Met de mogelijkheid van stabiliteitsverlies in zandtaluds wordt rekening gehouden zodra taluds in zand plaat selijk over enige hoogte steiler worden dan 1 2. Waar de stabiliteitsgrens precies ligt, wordt in hoofdzaak bepaald door de wrijvingseigenschappen van het korrelskelet van zand. Als het stabiliteitsverlies zelf sterke water overspanningen veroorzaakt - wat vooral kan gebeuren in fijn zand met een losse pak king - dan kan het in vele gevallen uitgroeien tot een soort kettingreactie van afschuivingen, een verschijnsel dat bekend staat als een zettingcvloeiing. De grond kan daarbij over grote afstand verplaatst worden. De resulterende evenwichtshellingen zijn soms, bij zeer fijn zand, niet steiler dan 1 15. Daar waar geen losse pakking aanwezig is of waar een beschermende constructie het vloeien van zand tegengaat, kan zo'n zettingsvloeiing eindigen met steil overeind blijvende taluds. Een voorbeeld van zo'n zettingsvloeiing bij de afsluiting van het Brouwershavense Gat is gegeven in Bericht 58 (november 1971). In het oostelijk deel van de estuaria, waar de bodem overwegend uit klei of veen bestaat, zijn de stabiliteitsproblemen van geheel an dere aard. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanleg van de nieuwe Schelde-Rijnverbin- ding, waar nieuwe dijken worden aangelegd op een slappe ondergrond van klei en veen, en waar nieuwe kanalen worden gegraven, maar ook bij de verzwaring van dijken langs de Westerschelde, op een soortgelijke slappe ondergrond, en op schorren en slikken waar perskaden worden aangelegd voor slibdepots. Bij de aanleg van nieuwe dijken op zulke ondergrond kunnen stabiliteitsverliezen reeds optreden bij taluds flauwer dan 1 2. De grens wordt hier namelijk niet alleen bepaald door de wrijvingseigenschappen van het korrel skelet van klei en veen, die vergelijkbaar zijn met die van het korrelskelet van zand, maar ook door wateroverspanningen in de funde ring van een dijk vóór het ontstaan van de afschuiving. Zulke wateroverspanningen kunnen ontstaan tijdens het aanbrengen van de dijk en als de waterstand voor de dijk zakt. In de korte tijd waarin de belasting wordt aangebracht kan het water niet weg stromen en heeft de grond geen gelegenheid om meer schuifweerstand op te bouwen ter compensatie van de aangebrachte belasting. Tijder.s het opspuiten van een dijk, of in de laagwaterperiode na een stormvloed, kan er zo'n groot waterstandsverschil in en buiten het dijklichaam optreden, dat de schuifweer stand van de grond daalt tot beneden de 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 35