water gelegen dijk bij extreem laag water.
In het eerste geval duurde de ongunstige
toestand meer dan 60 uur; in het tweede
niet meer dan 6 uur. Een factor 10 in de ver
vormingssnelheid, zoals hier aanwezig, kan 2
tot 5% verschil in wrijvingseigenschappen, en
dus in de kritieke stabiliteitsfactor opleveren.
De kritieke factor die uit de afschuiving van
het proefvak naar voren kwam, mag daarom
representatiever worden geacht voor de
nieuwe hoogwaterkering in gebruik dan de
kritieke factor die volgde uit de afschuiving
tijdens de opbouw van de dijk.
De beslissing om de dijk door afgraving tot
afschuiving te brengen, werd niet onverdeeld
gunstig ontvangen. Ophoging zou namelijk om
theoretische redenen aantrekkelijker zijn: een
ophoging kan in kleine hoeveelheden worden
aangebracht, zodat nauwkeurige voorspelling
van de afschuiving vooraf niet nodig is. Op
hoging zou bovendien een afschuiving van
een meer gelijkvormig profiel opleveren, met
minder grote grondverplaatsingen.
Afgraving was echter uit praktisch oogpunt
aantrekkelijker, zoals gezegd omdat de dijk
toch moest worden doorgraven, en de kosten
van de proef bij afgraving het laagst zouden
zijn. Wel gold bij de afgraving als dwingende
eis dat ze gereed moest komen bij H.W., en
daarbij stabiel blijven, om vervolgens bij L.W.
Dnstabiel te worden. Aan deze eis kleefden een
aantal nadelen. De mogelijkheid bestond dat
de zuiger die het werk deed, een geheel getij
over - en dat zijn vele kostbare uren - zou
moeten blijven wachten. Zou onverhoopt het
profiel te vroeg onstabiel worden dan zou de
zuigpijp onder de afschuiving bedolven kun
nen worden. Bleek het afgravingsprofiel te
stabiel gekozen, dan zou de afschuiving niet
plaats vinden bij het eerstvolgende L.W., en
bestond de kans dat de dijk daarna alleen
ondiepe afschuivingen of schollen te zien zou
geven. Een ander nadeel van de keuze voor
ontgraving is dat bij sommige glijvlakbereke-
ningstechnieken de kritieke stabiliteitsfactoren
van een afgegraven profiel belangrijk kunnen
afwijken van die bij een opgehoogd profiel.
Dit nadeel kon echter worden opgevangen door
gebruik te maken van de glijvlakberekening
volgens de methode van Bishop, die betrekke
lijk ongevoelig is gebleken voor deze ver
schillen. Vergelijking van de kritieke stabili
teitsfactor voor ophoging in tabel I met die
voor afgraving in tabel II geven bij deze
methode nauwelijks enig verschil te zien in
gemiddelde waarden (0,1). Juiste voorspelling
van de kritieke stabiliteitsfactoren bij H.W. en
L.W. was voor de keuze van het profiel en het
afgravingsprogramma dus een eerste vereiste.
In nauwe samenwerking met het Laboratorium
voor Grondmechanica te Delft en met studen
ten van de Technische Hogeschool aldaar is
een groot aantal glijvlakberekeningen uitge
voerd. Om zo nauwkeurig mogelijk te werken
zijn de berekeningen vergezeld gegaan van
uitvoerig grondonderzoek en langdurige me
ting van de waterspanningen in het terrein.
De belangrijkste resultaten voor een aantal
onderzochte profielen zijn samengevat in
tabel III.
Profiel I genoot aanvankelijk de voorkeur,
omdat het op eenvoudige wijze kon worden
gebaggerd. Minder aantrekkelijk was dat dit
profiel een hoge stabiliteitsfactor bezat, en
dus een geringe kans op afschuiving bood,
terwijl een eventuele afschuiving zou verlopen
langs een ondiep glijvlak. Dat was ook de
ervaring bij vroegere afgravingen, en de reden
37