Beroeps- en sportvisserij
in de Deltawateren
Het grootste deel van de beroepsvisserij op
de Deltawateren moet ten gevolge van de
afsluitingen worden beëindigd; slechts een
klein aantal bedrijven zal er in de toekomst
nog een bestaan kunnen vinden. De sport-
visserij in het Deltagebied daarentegen lijkt
een grote toekomst tegemoet te gaan.
De visserij op de brakke Deltawateren wordt
door de Visserijwet onderworpen aan minder
strenge bepalingen dan de binnenvisserij;
kennelijk heeft de wetgever het vertrouwen
gehad dat de natuur hier zelf voor behoud van
het evenwicht zou zorgen, en dat de beheers
taak van de overheid in dit gebied niet zeer
ver hoefde te gaan. Men krijgt ook niet de
indruk dat deze wateren de laatste tijd druk,
laat staan marginaal bevist zijn. Als men even
afziet van de ansjovis-visserij en de schelp
dier-cultures, kan men stellen dat de grootste
concentratie van beroepsbevolking die leefde
van de visserij op de genoemde wateren,
vanouds te vinden was aan de Moerdijk en op
de Hoekse Waard. De echte zeevissers, zoals
die van Ouddorp, wilden bij slecht weer wel
eens een trekje binnen doen; maar in het
algemeen zag men ze toch niet op deze
Een palingvisser licht zijn fuiken
Deltawateren. De Moerdijkers waren meest
kubbe- en ankerkuilvissers. Een kubbe lijkt op
het achterste deel van een fuik, maar heeft
twee inzwemopeningen. Heeft een reeks van
deze kubben aan een hoofdlijn gedurende een
getij uitgestaan, dan worden zij opgehaald en
geleegd. De ankerkuilvisserij heeft in ver
gelijking daarmee wel iets meer spectaculairs.
De ankerkuil, een net dat uitgespannen is in
een verankerd vierkant raam van palen, wordt
door de stroom als een zak naar achteren
getrokken, en dan kan de vis erin komen:
paling, sardine, spiering en bot. Het schip
waar de ankerkuil mee verbonden is, moet
zelf ook stevig verankerd zijn: er komen op
het hoogtepunt van het getij enorme krachten
op de verbindingskabel, die dan als een snaar
gespannen is. Pas bij de kentering kan men
de ankerkuil lichten.
De betekenis van deze visserij is in econo
misch opzicht al lang dalende geweest.
Waren er omstreeks 1945 nog ongeveer 20
families in West-Brabant en op de Hoekse
Waard die ervan leefden, vlak voor de sluiting
van het Haringvliet was dat aantal al tot elf
teruggelopen, dus bijna gehalveerd.
De vervuiling van de wateren had de kwaliteit
en de kwantiteit van de vangsten aan aal en
spiering inmiddels flink doen afnemen;
daarenboven werd de consument kieskeuriger.
Met de afsluiting van het Haringvliet en in
mindere mate door de vorming van het
Grevelingenmeer is het merendeel van de nog
resterende visserij tot verdwijnen gedoemd. De
door de sluiting benadeelde vissers zijn dik
wijls tot liquidatie van hun bedrijf gedwongen,
en kunnen de geleden schade van het Rijk
uitgekeerd krijgen volgens de bepalingen van
de Deltaschadewet (zie Bericht 57, augustus
3