I representatief voor de sportvisserij in de Delta worden beschouwd. Een nog grotere eenheid is tot stand gekomen door de samenwerking van de Delta-federatie met de Beheerseenheid Brielse Maas en de Maas-federatie. Het ledental van de drie federaties begint de 100 000 te benaderen. Elk van deze leden is krachtens zijn lidmaatschap in het bezit van een vergunning die hem in staat stelt te vissen in al het door de drie federaties gepachte viswater. Behalve leden kunnen zoals gezegd ook anderen toegang krijgen tot het water, door een week-, maand- of jaarvergunning aan te vragen. Ook dan blijft het verkrijgen van het visrecht op zoveel binnenwater als het Deltagebied omvat, opvallend goedkoop: voor minder dan 20 gulden per jaar kan men het gehele Deltagebied bevissen. Daarbij komen dan nog de kosten van de kleine visakte 4,- retributie aan het Rijk, 6,75 bijdrage aan de Organisatie voor de Verbetering van de Bin nenvisserij en 50 cent tot ƒ1,- plaatselijke leges) of van het bijdragebewijs 4,-bijdrage aan de Organisatie voor de Verbetering van de Binnenvisserij en maximaal 1,- leges). De bedragen die men voor zijn visgenoegen moet neertellen zijn niet gerelateerd aan het in komen dat de visser geniet: evenmin wordt er onderscheid gemaakt naar nationaliteit. De visserij op het Veerse Meer is mede daardoor bijzonder aantrekkelijk voor Belgen, die trouwens ook voor de andere watersporten intensief gebruik maken van de Nederlandse Delta. De kosten zijn laag, maar niettemin bestaat er in sportvisserskringen enige twijfel aan het goed recht van de staat om viswater tegen meer dan een symbolisch bedrag te verpachten, en de inkomsten uit de kleine vis akte voor een deel te storten in de algemene middelen. Op andere watersporten wordt toch ook geen belasting geheven? Misschien zou men het meer waarderen als aan de kleine visakte naast of in plaats van een belasting aspect, een eis van vissersbekwaamheid werd verbonden, zodat het document een volksop- voedende waarde kreeg. In het belang van de sportvisserij houdt het ministerie van Landbouw en Visserij zich bezig met de kwaliteitsbeoordeling van het viswater, de inventarisatie van de visstand, en het geven van bezettingsadviezen. De sportvissersorga nisaties wordt hulp en begeleiding geboden wanneer ze daarom vragen. Een goed voor beeld van dit beleid zien we bij een enkele jaren geleden opgezet project ter verrijking van de visstand in de afgesloten Deltawateren. In samenwerking tussen de Deltafederatie, het ministerie en de Organisatie voor de Ver betering van de Binnenvisserij is in 1968 een plan gerealiseerd om in het viswater een geduchte en uit sportief oogpunt aantrekke lijke roofvis te introduceren: de forel. Het is een misvatting te menen dat forellen snel stromend en zeer zuurstofrijk water nodig hebben. Dat geldt slechts voor de voort planting. De vissen zelf kunnen heel goed gedijen in stilstaand water, mits de kwaliteit goed is en de temperatuur niet te hoog. De forel aast op kleine prooivissen in zijn om geving, maar is ook, vooral als hij nog jong is, nieuwsgierig en weinig wantrouwend tegen over aas, en hapt geredelijk toe zowel op een natte kunstvlieg als op een pier. In 1968 werd in het Veerse Meer een hoeveelheid van 40 000 één- en tweejarige Nederlandse en Deense forellen uitgezet, met een lengte van gemiddeld 25 cm. Sindsdien hebben de forel len niet weinig bijgedragen tot het visge- 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 8