1971). Op het Hollands Diep blijven zes be
drijven over die vergunning hebben gekregen
voor het uitoefenen van de palingvisserij met
fuiken. Ook op het Veerse Meer kunnen zes
bedrijven worden voortgezet. Op het Greve-
lingenmeer kunnen in het vervolg tien vissers
zich beroepshalve met de palingvangst bezig
houden. De toewijzing van deze tien vergun
ningen - op een aanzienlijk groter aantal aan
vragen - is verricht op advies van een com
missie, waarin de beroepsverenigingen gelijke
lijk vertegenwoordigd waren, met ambte
naren van het ministerie van Landbouw en
Visserij en van Financiën als adviseurs. De
commissie stelde een aantal criteria op, waar
door met name de keus viel op diegenen, die
van ouds hadden gevist of de mosselcultuur
hadden bedreven op het water waar ze nu
weer een vergunning op vroegen. Zo bleef,
bij vermindering van aantallen, toch de
visserstraditie gehandhaafd.
Het is thans nog niet goed mogelijk te zeggen
wat op langere termijn de ecologische ont
wikkeling in de afgesloten Deltawateren in
houdt voor het voortbestaan van de belang
rijkste vissoorten. Wel wordt deze ontwikke-
king met aandacht gevolgd. Het onderzoek
naar de fysisch-chemische eigenschappen van
het Deltawater wordt voornamelijk vericht door
de Rijkswaterstaat. De micro-organismen aan
het begin van de voedselketen waar de grote
vissen uiteindelijk van afhankelijk zijn, vormen
een object van voortdurend onderzoek van
het Delta-Instituut voor Hydrobiologisch
Onderzoek te Yerseke. Het ministerie van Land
bouw en Visserij neemt directe steekproeven
ten aanzien van groei, gezondheid, voortplan
ting en migratie van de verschillende vis
soorten. Wetenschappelijk personeel van het
ministerie kan bijvoorbeeld uit de ontwikkeling
van jaarringen op schubben of gehoor-
steentjes de groeifasen van een vis aflezen,
en uit de gemiddelde groei over een steek
proef algemene tendenties afleiden ten aan
zien van de hele populatie.
Tot op heden vertoont met name de paling
een voortreffelijke reactie op de veranderde
omstandigheden.
Het Grevelingenmeer heeft aanvankelijk een
ernstige verstoring van het milieu gekend,
onder meer tot uitdrukking komend in een
verminderd zuurstofgehalte in de diepere
lagen. Als gevolg daarvan trad soms massale
sterfte van vissen op. Ook leidden de ver
slechterende omstandigheden tot een trek
van vissen door de enige uitweg naar open
water die was overgebleven: de sluis bij
Bruinisse. Zo nu en dan heeft het daar in de
sluiskolk gekrioeld van vluchtende vissen,
waaronder ook harders, die door de afsluiting
in de Grevelingen opgesloten waren geraakt.
Na enige maanden werd het zuurstofgehalte
op het meer echter al weer veel stabieler, en
de zuurstoftekorten raakten weer aangevuld.
Terwijl nog steeds dode mosselen van de
bodem worden opgehaald, is het al levende
bot en schol wat de kor bovenbrengt. De
groei van de paling is in het nieuw gevormde
milieu bepaald niet slecht te noemen. Te ver
wachten is dat waar het water brak wordt,
het aantal vissoorten zal afnemen; maar
tegelijk is toeneming mogelijk van de groei
van die vissoorten, die overblijven. Het Veerse
Meer, dat in veel opzichten de proeftuin van
het natte Deltagebied mag heten, liet zien dat
paling onder gunstige omstandigheden in een
brak milieu tot 6 cm per jaar kan groeien. Het
overeenkomstige groeicijfer voor het IJssel-
meer is drie en een half.
Groei van de visserij als bedrijfstak op de
Zeeuwse en Zuidhollandse wateren is echter
in het geheel niet meer te verwachten.
Sportvisserij
De Deltawateren verliezen door de afsluitingen
veel van hun beweeglijkheid en ruwheid, en
worden daardoor beter bruikbaar als recreatie
gebied. Hoe men zich het gebruik van de
mogelijkheden precies voor moet stellen, is
nu nog niet met scherpe contour aan te geven
(zie Bericht 59, februari 1972). Men kan aan
nemen dat er onder meer op grote schaal
watersport zal worden bedreven: er zal wor
den gezwommen, gevaren en gevist. Van jaar
tot jaar neemt de belangstelling voor deze
sporten toe. Voor wat betreft de sportvisserij
4