waterdeeltjes. Hoe dieper in het water, hoe minder de waterdeeltjes in beweging geraken; tenslotte is de beweging geheel gedempt. Bevindt de bodem van het water zich nog binnen de werkingssfeer van een golf aan de oppervlakte, dan zal het water dichtbij de bodem bij het passeren van golven een heen en weer gaande beweging maken langs een lijn die evenwijdig loopt met de voortplan- tingsrichting van de golf. Die beweging kan zo sterk worden dat ook een gedeelte van het bodemmateriaal mee heen en weer wordt gesleept. Behalve golven veroorzaakt de wind ook een regelmatig voortgaande stroming in het water - de driftstroom -, die eveneens wordt mee gedeeld aan de diepere waterlagen. Door verschillende oorzaken kan de richting van de driftstroom afwijken van de voortplantings- richting der windgolven. In het eenvoudigste geval, wanneer beide richtingen samenvallen, is het gemakkelijk in te zien dat de boven beschreven heen en weer gaande beweging van een waterdeeltje dicht bij de bodem van een ondiepte wordt versterkt in de richting van de driftstroom, en wordt verzwakt in de tegenovergestelde richting; dat waterdeeltje beweegt zich dus schoksgewijs voorwaarts. Ook wanneer de afzonderlijke werking van driftstroom en golven niet in staat zou zijn om het bodemmateriaal in beweging te brengen, dan kan hun gezamenlijke werking dat veelal wel. Er wordt dan bodemmateriaal op min of meer grillige wijze in de richting van de driftstroom meegesleept. Ook in het meer algemene geval dat de richting van golven en driftstroom sterk uiteenloopt, zullen de beide invloeden op het bodemmateriaal elkaar versterken. Komt het bodemmateriaal in beweging, dan zal het zich verplaatsen in de richting van de driftstroom. Voor het uiteindelijk bewegings effect is de driftstroom dan dus bepalend. Wat zich nu in werkelijkheid in de afgesloten bekkens afspeelt, is veel ingewikkelder dan de hiervoor beschreven schematiseringen. Wij kunnen daarvan voornamelijk het eind resultaat goed waarnemen: de door geulen omgeven ondiepten midden in de Deltameren komen op deze manier steeds dieper onder water te liggen, terwijl het weggevoerde materiaal aan de lijzijde van de ondiepte wordt afgezet langs de rand van een geul. Dat gaat zo door totdat de bodem buiten de werkingssfeer van driftstroom en golven is gekomen. Het kan heel lang duren voordat di evenwicht zich heeft ingesteld, aangezien hevige stormen, waarvan het effect diep in h t water reikt, zeer zeldzaam zijn. Op welke diepte het evenwichtsniveau ligt, is van veel factoren afhankelijk. Behalve de ter plaatse optredende golfhoogten zijn onder meer ook de fijnheid van het bodemmateriaal van belang en de onderlinge samenhang van de korrels. Om de gedachten te bepalen: de stabiele diepte kan enige malen zo groot zijr als de er mee corresponderende golfhoogte Ook nabij de oevers van platen, slikken en schorren veroorzaakt dit afbraakmechanisme een verdieping van de bodem; daar doet echter tevens het verschijnsel van de retour stroom of vereffeningsstroom zijn invloed gelden. Bij aanlandige wind zal de drifstroom aan de oppervlakte op de oever gericht zijn; over de bodem wordt deze waterbeweging dan 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 18