we 3r direct buiten de mond van de noorde
lijk voorhaven meteen via het Haringvliet
wc dt afgevoerd. Het grootste en zoutste
ge eelte van het schutwater stroomt bij lage
erwaterafvoeren echter over de bodem
de voorhaven naar het Hollands Diep.
r beweegt het zich oostwaarts, dus tegen-
eld aan de opperwaterafvoer, over de
3m van een 12 tot 15 m diepe stroomgeul
en Willemstad en Noordschans; en bij
geringere rivierafvoer zoekte het vervol-
s zijn weg over de bodem van een circa
i diepe scheepvaartgeul, die ten dienste
het industrieterrein bij Moerdijk is
aggerd tussen Noordschans en Moerdijk.
3 oostwaarts gerichte dichtheidsstroming
dt veroorzaakt door de bodemfiguratie van
overgangsgebied tussen het Haringvliet
iet Hollands Diep. Even ten oosten van de
ngvlietbrug treffen we namelijk een be-
tre kelijk ondiep gedeelte van de rivierbodem
as de noordelijke voorhaven staat daaren-
n in directe verbinding met de relatief
>e stroomgeul tussen Willemstad en
rdschans.
verhoudingsgewijs zware zoute water
t de weg van de minste weerstand, en
be ndt derhalve in de diepe geulen van het
H ands Diep waar het door dichtheids-
men verder rivieropwaarts trekt. Gebruik
end van de genoemde geulen weet de
theidsstroming vooral bij kleine rivier
eren zelfs langs de bovenstroomse zijde
r te dringen in de betrekkelijk ondiepe
omgeul die langs de noordoever van het
ands Diep loopt tussen de Moerdijk-
ggen en Strijensas. Illustratief daarvoor is
al op 24 november 1970 een zoutgehalte
d gemeten van niet minder dan 600 mg
Cl'/I vlak boven de rivierbodem bij de Moer-
dijkbruggen.
Afhankelijk van de grootte van de afvoer van
Waal en Maas wordt het zoute schutwater in
de diepe geulen als gevolg van door de afvoer
en de wind opgewekte turbulenties en circu
latie-stromingen in meer of mindere mate met
het er overheen stromende opperwater ge
mengd, en tegelijk ermee afgevoerd. Hoe
groter de rivierafvoeren, hoe meer de oost
waarts gerichte dichtheidsstromen worden
afgezwakt; bij een Rijnafvoer van 2200 m3/sec.
- de gemiddelde afvoer - wordt vrijwel al het
via de noordelijke voorhaven vrijkomende
zoute schutwater meteen langs het Haring
vliet afgevoerd.
De verschijnselen die we hierboven be
schreven, zijn van een gecompliceerd karak
ter; zonder er al te diep op in te gaan kunnen
we stellen dat de natuurlijke zoutvangfunctie
van het Hollands Diep uit een oogpunt van
zoutbestrijding zowel gunstige als ongunstige
effecten heeft. Een en ander kan worden
toegelicht aan het verloop van de effectieve
zoutbelasting op het Haringvliet in periode II,
2 november 1970 - midden 1971.
Wanneer de afvoer van de Rijn na een periode
van hoge waarden daalt beneden het ge
middelde, dan loopt het 'eigen' zoutgehalte
van het opperwater vrij hoog op; maar de
effectieve zoutbelasting van het Haringvliet
daalt tegelijkertijd, als gevolg van de natuur
lijke zoutvang in het Hollands Diep. Men
krijgt dan bijvoorbeeld de in de tabel bij de
lie periode genoemde minimale waarden.
Komt de Bovenrijnafvoer binnen niet al te
lange tijd vervolgens weer boven zijn ge
middelde waarde, dan zakt weliswaar het
'eigen' chloridegehalte van het opperwater
91