Fig. 2a. lijnen van gelijk zout gehalte gedurende een schut- cyclus; meting van 19 juli 1972 (links) b. verloop van zoutgehalte en waterstand tijdens de meting van 19 juli 1972 periode tot aan de afsluiting van de Ooster- schelde acceptabele waarden. De scheep vaart ondervindt van het nachtspuien, het schutten met lekkende ebdeuren en van de krachtige luchtbellenschermen relatief slechts weinig hinder. Sinds 1 mei 1971 werd gemiddeld 30 m3/sec. naar het Volkerak gespuid. Door de perfectionering van het systeem van luchtbellenschermen in de zes sluishoofden verminderde de uitwisseling tussen het zoute Volkerak en de beide schutkolken en tussen de brakke schutkolken en het zoete Haring vliet; ook dat kwam de verlaging van de effectieve zoutbelasting ten goede. Het nachtelijk spuien en het schutbedrijf met lekkende ebdeuren deden het zoutgehalte aan de zuidzijde van het sluizencomplex dalen. Dientengevolge nam het dichtheidsverschil over de sluizen af, en daarmee de resterende zoutbelasting. Ook blijkt een niet onaanzien lijk deel van het ondanks de zoutbestrijdings- maatregelen in de lange voorhaven doorge drongen zoute schutwater tijdens het nachte lijk spuien naar het Volkerak te worden teruggevoerd. Het zoete Haringvlietwater dat vanaf 1 mei 1971 werd afgelaten op het Volkerak, moest zich eerst met het zoute water tussen de sluizen en de Oosterschelde vermengen voordat zich een min of meer stabiele zout- gradiënt kon instellen tussen de Ooster schelde en het sluizencomplex. Dit proces verloopt, zoals men uit ervaringen tijdens en na de afsluiting van het Volkerak weet, slechts langzaam. Het nagestreefde effect op de zoutbelasting werd dan ook pas omstreeks het midden van juli goed merkbaar, mede doordat ook de andere maatregelen en voorzieningen ver- 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 42