19 JULI 1971 1 I J I I J sp eid over de maanden mei en juni werden ge ealiseerd. Periode II ging dus medio 1971 ge eidelijk over in periode III. Ds in de aanvang genoemde kolkmetingen va de zoutbelasting werden uitgevoerd op 17 uli 1969, op 30 maart 1971, op 6, 9 en 19 ju 1971 en tenslotte op 24 augustus 1971. Er verd steeds gedurende een dag gemeten. Pe sluis werd uit de laatste vier kolkmetingen ee i 'specifieke zoutbelasting' berekend van or ieveer 16 kg Cl'/sec. Overdag wordt met be de sluizen geschut; 's nachts wordt met de ene sluis geschut, en met de andere ge puid. Hi dt men vervolgens rekening met een factor 0. tot 1,0 voor het nachtelijk scheepvaart- ve keer in de overblijvende sluis, dan kan de specifieke zoutbelasting van het hele sl zencomplex op grond van de drie punt- metingen gesteld worden op 19 tot 23 kg Cl'/ sec gemiddeld over het etmaal. Deze waarden liggen iets hoger dan het weekgemiddelde, zoals dat in tabel 1 voor periode III is berekend. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat het 'nachtspuien' en het werken met 'lekkende ebdeuren' naast het eerder omschreven primaire effect nog een bij komend voordeel heeft. Een deel van het in de noordelijke voorhaven doorgedrongen zout wordt hierdoor namelijk weer naar het Volkerak teruggevoerd. Uit metingen dienaan gaande is gebleken, dat de hierdoor bereikte extra vermindering van het zoutbezwaar varieert van 1 tot maximaal zelfs 5 kg Cl'/sec. Houdt men hiermede rekening dan zijn de kolkmetingen van de specifieke zoutbelasting in zeer goede overeenstemming met de berekende gemiddelde waarde van de effectieve zoutbelasting in periode III. In feite variëren het spuidebiet en het zout gehalte van het gespuide water voortdurend, en daarmee ook het resterende zoutbezwaar. Tijdelijk kunnen daarbij waarden bereikt worden, groter dan 10 kg Cl'/sec; anderzijds kunnen ze soms zelfs dalen tot beneden nul. Onder invloed van de krachtdadige zout- bestrijdingsmaatregelen die sinds 1 mei 1971 bij de Volkeraksluizen worden getroffen is het resterende zoutbezwaar zo geminimaliseerd, dat de kwalitatief gunstige invloed van het Maaswater, die zich vanaf 2 november 1970 over het hele noordelijke Deltabekken doet gevoelen, slechts voor een klein deel wordt tenietgedaan. Het zoutgehalte van het door de Volkerak sluizen beïnvloede opperwatermengsel van Waal en Maas, dat via het Spui langs de Berenplaat afstroomt op de Oude Maas, blijft zelfs bij lage Rijnafvoeren gemiddeld beneden het zoutgehalte van het Rijn- en Waalwater zelf. Vroeger passeerde bij het splitsingspunt Berenplaat alleen door de Waal en de Oude Maas aangevoerd Rijnwater. Afgezien van de eventuele verziltende invloed van de zee schommelt het zoutgehalte van het water op dit splitsingspunt nu tussen dat van het Spui en dat van de bedenloop van de Oude Maas. Zoals reeds werd opgemerkt is het resterende zoutbezwaar van de Volkeraksluizen in de bestaande overgangsperiode tot kort na de afsluiting van de Oosterschelde nog net aanvaardbaar. Pas bij de afsluiting van de Oosterschelde en het inwerkingstellen van het daarin te bouwen selectieve lozingsmiddel zal deze zoutbelasting definitief tot het einde behoren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1972 | | pagina 43