De oevers van de Deltameren
anneer een primaire Deltadam is gesloten
,i er een vast waterpeil is ingesteld op het
?kken erachter, wordt de overgangszone
ssen land en water veel smaller dan hij voor
e afsluiting was. Toen stonden ten gevolge
in een tijverschil van om en nabij 3 m de
aten, slikken en schorren van het gebied
ortdurend bijna in hun geheel bloot aan de
srking van het bewegende water. Na de
sluiting zijn de overgangszones beperkt tot
randen van de overigens drooggevallen
3ten, slikken en schorren. Golven en stro-
ngen op het afgesloten bekken vormen een
kere bedreiging voor de instandhouding
n deze vele tientallen kilometers lange
vergebieden. Wil men ze optimaal geschikt
i uden voor natuurbescherming en recreatie,
c n zullen er zekere maatregelen genomen
r ïeten worden. De problematiek daaromheen
rdt in het nu volgende artikel nader
t licht.
C stromingen van een open estuarium
k nnen in enkele uren tijds grote massa's
t demmateriaal verplaatsen. Geulen worden
r ardoor uitgeschuurd en oevers aangetast,
wijl op plaatsen waar stroomverlamming
t treedt, juist weer bodemmateriaal wordt
gezet. Door de regelmatige afwisseling van
en vloed heffen de gevolgen van die
assale zandverplaatsingen elkaar echter
eddeels op. Waar bij eb uitschuring op-
1 sedt, kan de vloed weer aanzanding te zien
ven, en andersom. Op korte termijn gezien
t aden er daardoor nauwelijks veranderingen
r o in de grote lijnen van de morfologische
c ibouw van een gebied: de processen van
i tschuring worden min of meer gecompen-
jerd door de processen van aanzanding.
rote veranderingen komen in dit systeem
venwel toch voor, wanneer namelijk op de
ne plaats de uitschuring en op de andere
aats de aanzanding en aanslibbing de
verhand heeft. Deze veranderingen blijken
as op lange termijn, en aan hoe lange
ermijnen men daarbij soms wel moet denken,
A/ordt geïllustreerd door de vele namen van
platen in het Deltagebied met een thans niet
meer te achterhalen betekenis, zoals Hompel
voet, Galgeplaat en Haringvreter.
Na de afsluiting van een estuarium treedt een
geheel ander mechanisme in werking. Dan is
er niet meer het getij dat zorgt voor afbraak
en opbouw maar het wordt vrijwel alleen de
wind, die zijn invloed doet gelden. De wind
veroorzaakt naast golven ook een - betrekke
lijk zwakke - stroming in het water. De
gezamenlijke werking van deze beide in
vloeden leidt in een ondiepe zone onder de
waterspiegel tot een langdurig voortgaand
proces van uitsluitend afbraak, overal waar
de meerbodem zich tot binnen deze zone
verheft.
Het weggevoerde bodemmateriaal wordt in
dieper water afgezet langs de randen van de
geulen die een ondiepte begrenzen. De getij
beweging heeft er vóór de afsluiting voor
gezorgd dat een geaccidenteerd gebied
ontstond van door geulen gescheiden platen,
slikken en schorren. Het afbraakproces na het
wegvallen van het getij heeft de neiging het
gebied sterk te nivelleren, tot een waterplas
met een vrij gelijkmatige minimumdiepte.
Dit aantastingsproces is het resultaat van een
ingewikkeld en nog niet geheel verklaard
samenspel van een groot aantal met elkaar
samenhangende verschijnselen. Dat het zich
voordoet, is komen vast te staan op grond
van 10 jaar achtereen overal in het Veerse
Meer verrichte metingen van de veranderingen
in de bodemligging. Voor een goed begrip
van het vervolg van dit artikel lijkt het dienstig
enkele van deze verschijnselen nader te
beschrijven; dan kan de lezer zich tenminste
enig idee vormen, hoe het afbraakproces
zich voltrekt.
De door de wind veroorzaakte golven brengen
het wateroppervlak in min of meer heftige
beweging; tot een zekere diepte wordt deze
beweging overgedragen op de onderliggende
71