De sluiting van getijgeulen
met zand
Bij het maken van dammen in getijgebieden is
in de laatste decennia in toenemende mate
gebruik gemaakt van zand, dat ter dichting
van een stroomgeul rechtstreeks in een sluit
gat werd gebracht. Zand biedt weliswaar veel
minder weerstand aan de stroom dan steen
of klei, maar het is aanmerkelijk goedkoper.
De steeds groeiende capaciteit van de
moderne zandzuiger staat er borg voor, dat
zand bij steeds grotere sluitingen voldoende
snel in voldoende hoeveelheden kan worden
aangevoerd.
Daarom kan in de sluitingsfase een vrij groot
verlies van zand worden geaccepteerd, tot
wel 25°/o van het ingebrachte toe. De enige
voorwaarde is dat er ten allen tijde behoorlijk
veel meer zand in het sluitgat achterblijft
dan er door de stroom uit wordt weggespoeld.
Aanvankelijk werd het zand - we denken
hierbij aan de inpoldering van het Zuid-Sloe
in 1949 en aan de afsluiting van de Braakman
in 1952 - alleen gebruikt als hulpmiddel bij de
sluiting; de eigenlijke sluiting werd ge
realiseerd met behulp van rijshouten dammen,
stortsteen en klei, dan wel met caissons. Voor
het eerst bij de aanleg van de bouwput
voor de uitwateringssluizen in het Haringvliet
werd een zanddam van grote lengte op
gespoten in een getijgebied. De uiteindelijke
sluiting van deze ringdijk werd vanwege de
hoge stroomsnelheden toch nog uitgevoerd
met gebruikmaking van caissons (Bericht
nr. 2, november 1957).
Uit de verkregen ervaringen werd afgeleid dat
het ook mogelijk moest zijn geulen in een
getijgebied en zelfs zeegaten af te sluiten
uitsluitend onder aanwending van zand als
sluitingsmateriaal. Voorwaarde daarbij moest
wel zijn dat de getijstromen in het af te
sluiten gat niet te hoog mochten oplopen,
omdat de zandverliezen anders te groot
zouden worden. De zandproduktie van de
gezamenlijke zuigers moest ruim voldoende
zijn om de verliezen te compenseren. Hoe
groter de produktie, hoe sneller de sluiting, en
hoe kleiner het totaal verlies aan zand. Het
tempo van de afsluiting kan worden vergroot
door de sluitkade een minimaal profiel te
geven, uiteraard met inachtneming van een
behoorlijke veiligheidsreserve tegen door
braak, wanneer tijdens de uitvoering van het
werk onverhoopt een storm zou optreden.
Is het sluitgat eenmaal afgegrendeld, dan kan
de sluitkade verder met zand worden uit
gebouwd tot de uiteindelijk gewenste
afmetingen, zonder dat er nog zandverliezen
door stroom optreden.
Uit het voorgaande volgt dat een aantal
factoren in het bijzonder van belang is voor
de bepaling of een zandsluiting uitvoerbaar is.
Om na te gaan of een zandsluiting in een
bepaald geval kan worden gerealiseerd,
moeten allereerst de getijomstandigheden te
plaatse bekend zijn. Ook moet rekening ge
houden worden met het snelheidverhogend
effect van een gedeeltelijk gerealiseerde
afsluiting. Voor deze doeleinden kan onder
zoek in een waterloopkundig laboratorium
nodig zijn. De korreldiameter moet voorts
bekend zijn van het zand waarmee men van
zins is de afsluiting te voltrekken; zand word
minder snel door de stroom meegenomen
naarmate het grover van korrel is. Tenslotte
moet ook het aantal beschikbare zuigers en
de totale capaciteit daarvan in aanmerking
worden genomen.
Voor het kiezen van het tijdstip van sluiting
dient men, behalve met de cyclische variaties
van doodtij en springtij, ook rekening te
houden met de waarschijnlijkheid van het
optreden van een storm. De meeste zand-
sluitingen zullen dan ook voltrokken worden
in het late voorjaar of de vroege zomer,
wanneer de kans op stormen het geringste is.
Niet alleen om de mogelijkheid van een
zandsluiting onder zekere omstandigheden te
kunnen vaststellen, maar ook om uit ver
scheidene denkbare afsluitingsmethoden en
uitvoeringsperioden de gunstigste te kunnen
kiezen, is het nodig dat men de zandverliezer
vooraf berekenen kan. Een nauwkeurige
rekenwijze staat voor dit doel nog niet ter
beschikking. De zandtransportformule die men
tot nu toe toepast, gaat uit van een constante
stroomsnelheid terwijl in werkelijkheid ten
gevolge van de vernauwing van het sluitgat
98