GCtFME£7PAAL - 1970 GOLFMEETFWL "A ..I-t971 gehele Haringvlietmond en treedt het ge durende het volledige getij op. Golfbeweging Op de buitenrand van de Haringvlietmond ligt de bodem over een breedte van meer dan een km op ongeveer N.A.P. - 4 m. Bij de Hinderplaat, zeewaarts van het Bokkegat en het Gat van de Hawk, treft men zelfs een bodemdiepte aan van minder dan N.A.P. - 2 m. De golven vanuit zee moeten deze brede en ondiepe drempel passeren om de Haringvliet mond te kunnen binnendringen. Aan de zee zijde van de Hinderplaat tussen de zeewaartse uitloop van het Bokkegat en de Zuiderdam op de Maasvlakte staat dan ook een branding waar enigszins hoge golven aan energie en daarmede aan hoogte en periode verliezen. Meer naar binnen treedt lokaal nog branding op bij de Garnalenplaat. Voor de bestudering van de golfbeweging in de mond van het Haringvliet wordt gebruik gemaakt van enkele meetpalen, die met continu registrerende golf- en getijmeet- apparatuur zijn uitgerust. In dit artikel wordt de golfbeweging beschreven aan de hand van gegevens die zijn verkregen met de meet apparatuur aan meetpaal Ha-I op de buiten rand van de Haringvlietmond, meetpaal Ha-VIII nabij het Voornse strand ter hoogte van Rijksstrandpaal 12 en meetpaal E-1970 die in het verlengde van de noordelijke vleugeimuur van de spuisluis op 1250 m uit de as van de spuisluis staat. Ter plaatse van deze drie meetpalen ligt de bodem op N.A.P. - 5 m. Meetpaal Ha-I werd tijdens de stormvloed op 3/4 november 1970 zo ernstig beschadigd, dat vervanging noodzakelijk was, waardoor de registratie van golfhoogten ee 3t eind april 1971 kon worden hervat. Meetpaa Ha-VIII kwam pas in het vroege voorjaar va 1972 in bedrijf. Voor wat betreft de buitenrand ter plaatse v in meetpaal Ha-I toont een vergelijking tussen registratieperioden van twee zomers en een winter - voor en na de afsluiting - dat na de afsluiting minder hoge golven zijn opgetredt n, alhoewel het verschil gering is te noemen. Bij beschouwing van de significante golf hoogten H1/3 - dat is het gemiddelde van C3 33 hoogste golven uit een reeks van 100 - blijkt, dat de tijd waarin golfhoogten H1/3 v in 150 cm voorkomen, sedert de afsluiting slee ts met 5% is verminderd. Bij grotere golfhoog jn is het verschil nog kleiner. Wegens de relatief korte registratieperiode ia de afsluiting kan nog geen definitieve uit spraak worden gedaan over de invloed van ie afsluiting op de golfbeweging op de buiten rand van de Haringvlietmond. Immers de spreiding van gelijke golfhoogten H1/3 kon in de jaren voorafgaande aan de afsluiting even groot zijn; zo waren de golfhoogten in 1968/1969 lager dan die in 1969/1970. De golfhoogtefrequenties op de buitenrand en in de mond van het Haringvliet gemeten aan de meetpalen Ha-I, Ha-VIII en E-1970 kunnen met elkaar worden vergeleken. Beschouwt men de aan de landinwaartse meetpalen geregistreerde significante golf hoogten gedurende hetzelfde percentage v. n de tijd als waarin een golfhoogte H1/3 van 50 cm of groter op de buitenrand werd ovei- schreden, dan blijken de golfhoogten met 6 i, respectievelijk 55% te zijn gereduceerd. Golfhoogten H1/3 van 100 cm of groter zijn nabij de spuisluis nog iets meer gereduceeJ 148

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 38