de oecie - een geringe hoeveelheid overi-
ger - is ongeveer een km noordelijker nabij
de ouisluis gestort.
Var augustus tot november 1972 vond op
one veer 2 km uit de spuisluis een proef-
zui, ng plaats in een te maken scheepvaart-
gei in de Haringvlietmond ten behoeve van
de oekomstige zeezandwinning. Hierdoor
oni ond een 15 m diepe zuigput met een
opf rvlakte van ongeveer 9 ha. Deze put heeft
eci er geen aanwijsbare invloed uitgeoefend
op e bodemligging in de naaste omgeving.
Se' art juni 1970 wordt op de Maasvlakte zand
op spoten ter afronding van de daar reeds
gei aakte haventerreinen. Mogelijk oefent
de opspuiting enige invloed uit op de
on 'ikkeling van het Gat van de Hawk, doch
du elijk aantoonbaar is dit niet.
De anhoudend lage Rijnafvoer sedert de
afsluiting van het Haringvliet was oorzaak,
dat de uitwateringssluizen meer dan 20%
van de tijd gesloten zijn geweest, terwijl de
werking in de overige tijd in hoofdzaak be
perkt bleef tot het spuien door één of slechts
enkele sluisopeningen. Het spuibedrijf gaf
daardoor nauwelijks aanleiding tot bodem
ontwikkeling.
Ter bepaling van de bodemligging in de mond
van het Haringvliet wordt dit gebied van
geulen, platen en oevers periodiek gelood en
gewaterpast. Uit vergelijking van de uit
komsten van de eerste en de laatste op
neming na de afsluiting van het Haringvliet
zijn de bodemveranderingen bepaald, die
zich voordeden in de periode november
1970-november 1972.
De hiernavolgende beschouwing over de
bodemveranderingen heeft betrekking op de
157