aiding om het strand langs de duinvoet in
eriode mei-september 1971 met 600 000 m3
te suppleren.
;ns de stormvloeden in 1971 en 1972 ging
uinvoet door afslag 3 tot 7 m achteruit,
andien veroorzaakte de stormvloed in
direct beoosten het Flaauwe Werk een
eruitgang van de duinvoet met 3 m over
lengte van een km.
:chteruitgang van de duinvoet is nog wel
;envoudige wijze vast te stellen, maar het
1t minder eenvoudig om de veranderingen
a bodemligging van het strand te
ilen. De moeilijkheid die zich daarbij
aar
de
zan
Tijc
de
Bui
197
acl
eei
De
op
wo
in
bef
voi doet, is de aanwezigheid op het strand
vai vlijen, dat wil zeggen langgerekte strand-
ve agingen. Langs de zuidwestkust van
Vo rne maken de vlijen een hoek van onge-
vet 15 tot 20- met de duinvoet. Ter plaatse
van de vlijen verlaagt het strand zich van
8 dm tot 2 a 3 dm boven N.A.P. De vlijen zijn
dus ongeveer 5 dm diep. Langs de noord
westkust van Goeree liggen de vlijen onge
veer evenwijdig aan de kust. Ze zijn hier
ongeveer 1.75 m diep.
Om ondanks de aanwezigheid van de vlijen
met hun wisselvallige ligging toch een duide
lijk beeld te verkrijgen van de opgetreden
veranderingen in de bodemligging van het
strand met de aansluitende onderzeese oever
is van de volgende werkwijze gebruik ge
maakt. De kusten voor Voorne en Goeree
werden verdeeld in vakken met een lengte
van ongeveer 2 km. Tussen de opeenvolgende
hoogte- en dieptelijnen ten opzichte van
N.A.P. werden in ieder vak de inhoudsver-
anderingen bepaald van strand en onder
zeese oever tot ongeveer 500 m uit de duin-
161