Vat ndeling op het strand van
Voc ne en Goeree met de
ger eten kustveranderingen
vo Blijkens de verkregen uitkomsten over
de reschouwde periode van april 1971 tot
au ustus/september 1972 is het strand boven
N P. over het algemeen verlaagd; beneden
N. P. echter vond een duidelijke aanwas
pic its. Aan de kust van Voorne trad in de
pe ode december 1970 tot oktober/november
19 1 vanaf de Groene Punt tot 2 km ten
no doosten èn ten zuidwesten daarvan
aci eruitgang op van het strand boven
N./ P. - 1 m.
Aa de zeezijde van de uitwateringssluizen
is 3 inhoud tussen de beëindiging van de
bo embescherming en een lijn op 550 m uit
de s van de spuisluis door verondieping
ree imatig met ongeveer 4°/o per jaar afge-
no en. Alleen tijdens de grote Rijnafvoer in
de weede helft van november 1972 ontstond
nai j de noordelijke vleugelmuur een smalle,
dot 5 m diepe geul evenwijdig aan de
afs itdam. Behalve in de turbulente water-
be- eging in de omgeving van de sluizen is
de orzaak daarvan gelegen in de door het
spi. sn versterkte snelheid van de stroom, die
op et einde van de spuiperiode tijdens de
zee piegelrijzing in noordoostelijke richting
ioo
Op e bodembescherming is weinig gebeurd,
aar- ezien het daarop aanwezige sediment
ree s werd opgeruimd in de periode dat het
Ral <an Scheelhoek werd afgesloten en de
spr luis openstond.
Aar de rivierzijde trad tot op 450 m uit de
as n de spuisluis geen inhoudsverandering
van nige betekenis op. Op grond van het
we eer geringe sedimentgehalte van het
daa aanwezige water kon ook nauwelijks
anc s worden verwacht.
Conclusies
Na de afsluiting van het Haringvliet zijn de
stroomsnelheden in de geulen belangrijk ver
minderd. Een uitzondering daarop vormen het
Gat van de Hawk en het Slijkgat. Beide geulen
vervullen een belangrijke rol tijdens de vulling
en lediging van de Haringviietmond. Boven
dien wordt tijdens het spuien het grootste
gedeelte van het rivierwater door het Slijkgat
afgevoerd.
De afsluiting heeft een einde gemaakt aan
het sedimenttransport vanuit het Haringvliet;
ook tijdens het spuien vindt nauwelijks aan
voer van sediment door de uitwateringssluizen
plaats.
De uit zee komende hoge golven branden op
de ondiepe buitenrand van de Haringviietmond.
Hierdoor wordt zand opgewerveld, dat ten
dele door de vloedstroom naar binnen wordt
gevoerd om te worden afgezet in de geulen,
die voor de huidige stroombeweging veel te
ruim zijn. Dit leidt tot verlaging van de on
diepe en brede drempel op de buitenrand.
Ook de wederopbouw van de Hinderplaat is
ten koste van deze drempel tot stand
gekomen.
Door hun open ligging naar het westen blijven
de oevers van Voorne en Goeree kwetsbaar
voor de golfaanval. Op natuurlijke aanvoer
van zand ter compensatie van het geleden
verlies valt niet te rekenen door het geringe
sedimentgehalte van het water. In deze
situatie moet door kunstmatige zandsuppletie
worden voorzien.
Een nieuwe evenwichtssituatie in de bodem
ligging van de Haringviietmond is aan het
ontstaan. Het ziet er overigens nog niet naar
uit, dat die binnen afzienbare tijd zal worden
bereikt.