Tussen de aangeplante helm op
de stuifruggen vindt reeds
spontane vestiging van planten
plaats
grenzen, bijvoorbeeld afrasteringen, niet te
laten samenvallen met reeds bestaande
grenzen, zoals bijvoorbeeld de stuifdijken. Bij
voorkeur richt men ze hier dwars op en zoveel
mogelijk parallel aan bestaande gradiënten,
dus bijvoorbeeld dwars op de hoogtelijnen.
Het verloop van de grenzen moet verder zo
gevarieerd mogelijk zijn. Ook kan de ingreep
bestaan in het aanbrengen van reliëf. Een
soortenrijke vegetatie is alleen te verwachten
in terreinen met veel ruimtelijke variatie.
Hierbij speelt het reliëf een grote rol. De
stuifdijken zijn daarom, mede door hun
relatief natuurlijke opbouw, uiterst waardevol.
Zij vormen echter slechts een grof netwerk,
terwijl de ingezaaide percelen weinig variatie
vertonen. Derhalve is het van groot belang
op enkele plaatsen kunstmatig een klein
schalig reliëf aan te brengen, dat dan door de
wind toch weer een natuurlijk karakter krijgt.
Hierbij wordt gedacht aan het opschuiven van
zandruggen van ongeveer 1 meter hoog en
het maken van laagtes tot 0,5 a 1,5 meter
onder het maaiveld.
Bij het ontwerpen van de verhogingen gaat
men uit van een maximale schuifafstand van
50 m. De ontwerpen van de complexen kunst
matige duintjes die voor de verschillende
platen zijn voorzien, zullen later verder moeten
worden uitgewerkt. Enkele principiële ver
schillen zijn echter reeds in de figuren 1 en 3
aangegeven. Op de Hompelvoet zien wij in
grote lijnen een structuur van bogen met de
bolle zijde naar het zuidwesten. Het karakter
van deze duintjes is hierdoor relatief besloten
en stabiel. Op de Veermansplaat ligt de holle
zijde op het zuid-westen. Het geheel zal
hierdoor een wat dynamischer karakter
krijgen. Een heel ander beeld vertonen de
ruggen die worden opgeworpen met de
vrijkomende grond uit de te graven plassen.
Door het vóórkomen van sliblenzen in de
ondergrond zal dit materiaal wat rijker zijn,
hetgeen een sterke groei van enkele plante-
soorten tot gevolg kan hebben. Om
hier toch een gevarieerde plantengroei
te verkrijgen moeten de milieugradiënten wat
sterker zijn. Iets meer reliëf is dus gewenst.
De ruggen zouden daarom 2 tot 3 meter
hoog moeten worden. De grootste verschillen
in begroeiing zijn te verwachten tussen noord
en zuidhellingen. De ruggen zijn daarom in
de richting oost-west ontworpen.
Nog weer een andere milieubouwtechnische
ingreep is het ontgraven van zoetwater-
plassen. Kleine zoetwaterpiassen zijn in de
hele streek zeldzaam. Zij zullen daarom zelfs
wanneer het hele Grevelingenmeer zoet zou
worden van grote waarde zijn; maar vooral
117