Veranderingen in de mond
van het Haringvliet sedert
de afsluiting
De afsluiting van het Haringvliet op 2 novem
ber 1970 betekende een forse ingreep in het
natuurlijke milieu van deze benedenrivier,
zowel aan de rivier- als aan de zeezijde van
de afsluitdam. De getijstroom trok voorheen
tweemaal daags ver landinwaarts om na de
kentering naar zee terug te keren. Nu het
waterbergend gebied beperkt is tot de be
trekkelijk ondiepe mond van het Haringvliet,
is de stroombeweging daar vooral tijdens
vloed aanmerkelijk verzwakt. Dit heeft uiter
aard gevolgen voor de mate waarin zand en
slib onder invloed van de waterbeweging
worden verplaatst. Zelfs de golfbeweging heeft
er enige invloed van ondergaan.
Het gewijzigd samenspel tussen stroom- en
golfbeweging opende een nieuwe fase in de
bodemontwikkeling in de mond van het
Haringvliet. Kennis van de optredende bodem-
veranderingen en hun oorzaken is met name
vereist met het oog op het al dan niet kunst
matig instandhouden van de lange uitwate
ringsgeul van de spuisluis, de toegangsgeul
tot de schutsluis met daarachter gelegen
vissershaven en de recreatief belangrijke
stranden van Goeree en Voorne met aan
sluitende hoogwaterkerende duinregel.
Voor dit doel zijn in de jaren 1971 en 1972
een groot aantal lodingen en metingen uit
gevoerd. Op grond van de verkregen resul
taten kan reeds een eerste indruk worden
gegeven van de opgetreden veranderingen in
de mond van het Haringvliet.
Na de afsluiting van het Haringvliet is de
Rijnafvoer uitzonderlijk laag geweest. In
november en december 1970 werd de ge
middelde afvoer van 2200 m3/sec nog ge
durende 17 dagen overschreden; de maxi
male afvoer bedroeg 3180 m3/sec (6 december
1970). In 1971 en 1972 is het beeld totaal
anders geweest. De Rijnafvoer kwam in deze
jaren slechts gedurende 36 respectievelijk
24 dagen boven het gemiddelde; de maximale
afvoeren bedroegen 3670 m3/sec (29 januari
1971) en 4950 m3/sec (21 november 1972).
Bij deze lage Rijnafvoeren werd er veelal
slechts gespuid door een van de 17 sluis-
openingen, waarin de schuif dan nog maar
tot enkele decimeters boven de drempel was
geheven. Lange tijd achtereen werd alleen
gespuid door de zoutriolen. Ook zijn de
sluizen gedurende lange perioden volledig
gesloten gehouden; in 1971 gedurende twee
perioden van in totaal 70 dagen, in 1972
gedurende 87 dagen, verdeeld over vijf
perioden.
Het spuien begint ais regel omstreeks 24 ui r
na het H.W. te Hoek van Holland en duurt din
ongeveer 84 uur. Afhankelijk van de water
standen binnen en buiten kan het aanvangs
tijdstip van het spuien een uur vroeger of la er
vallen en kan de spuiduur variëren van 7 to
104 uur.
Nauwelijks was het Haringvliet afgesloten c
er trad een stormvloed op. Sinds de storm
vloed op 3/4 november 1970 zijn er nog twee
stormvloeden voorgekomen en wel op 21/2
november 1971 en op 13 november 1972.
Overeenkomstig de voor stormvloeden gel
dende classificatie waren dit lage storm
vloeden. Tijdens H.W. liepen de waterstand ;n
nabij de uitwateringssluizen bij die gelegen
heden op tot respectievelijk N.A.P. 2.05 r
2.75 m en 2.69 m. De opgetreden wate r-
standen bleven overigens onder de bovenk mi
van de lage schuiven aan de zeezijde van
de spuisluis. Door afslag brachten de storrr-
vloeden schade toe aan de duinen op de
koppen van Voorne en Goeree.
Getijbeweging
In de mond van het Haringvliet bedraagt he
gemiddeld getijverschil 1.85 m. De bijbe
horende waterstanden tijdens H.W. en L.W.
zijn N.A.P. 1.06 m en N.A.P. 0.79 m.
Tijdens vloed komt het water snel op tussei
2 uur voor H.W. en H.W. In deze periode
stijgt het water met 90 tot 110 cm/uur. De
getijdaling verloopt veel langzamer en be
draagt 5 tot 6 uur achtereen slechts ongeveer
35 cm/uur. De L.W.-periode, waarin de water
stand veelal niet meer dan 20 cm verandert
146