Bodembeschermingen Ervaringen en ontwikkelingen De maatregelen ter bescherming van de bodem die moeten voorafgaan aan de feitelijke afsluiting van de Oosterschelde, zijn wellicht de uitgebreidste die in ons land op dit gebied ooit getroffen zijn. Deze bescher ming zal daarbij in de betrekkelijk korte tijd van drie jaar moeten worden aangebracht, op grote diepte en bij veelal ongunstige nau tische werkomstandigheden. Ook zal zij worden blootgesteld aan zware hydraulische en grondmechanische omstandigheden. Een en ander heeft geleid tot de ontwikkeling van nieuwe typen bodembeschermingen waar van de toepassing in het nabije verschiet ligt. Wanneer we een zeearm willen afsluiten dan worden, ongeacht de methode die voor de definitieve blokkering wordt toegepast, als regel eerst die gedeelten van de afsluitdam opgebouwd, die de stroomsnelheid zo min mogelijk doen toenemen. Dit leidt ertoe dat aanvankelijk een onderbroken dam ontstaat met openingen ter plaatse van de wat diepere stroomgeulen: de sluitgaten. In zo'n sluitgat heerst een sterke waterbeweging, die gepaard gaat met omvangrijk transport van bodem- zand. Deze bodembeweging moet worden tegengegaan, omdat ze de primaire afslui tingsconstructie in meer dan één opzicht bedreigt. Niet alleen zou het zand onder de constructie onder invloed van verhangen en stroomsnelheden worden weggespoeld, maar ook en juist aan weerszijden ervan zou het wegstromen. De kuilen die daardoor vlak naast de constructie kunnen ontstaan, zouden de stabiliteit ervan ernstig bedreigen. Door de uitgestrektheid van het gebied waar uitschuringen kunnen optreden en de be grenzing waarbinnen een bodembescherming uit praktische overwegingen wel moet blijven, krijgt men toch altijd te maken met ontgron dingen, die zich zullen voordoen aan de ran den van het verdedigde gebied. Het is slechts zaak ze op veilige afstand van de dam zelf te houden. Behalve het gebied onder de dam met zijn grote horizontale en verticale verhangen en de rand van het beschermde gebied is er achter de dam nog een gebied waar de bodem in het bijzonder door de stroom wordt aangevallen. Het is de streek vlak achter de zogenaamde bodemneer, waar de hoofd stroom met zijn hoge snelheden het be schermde gebied raakt. Het ontwerp van de bodembescherming dient ook met deze aanval rekening te houden. Doordat de ont wikkeling van ontgrondingskuilen grotendeels bepaald wordt door de grondeigenschappen aan de rand van de bescherming, is de wijze waarop deze rand moet worden geconstru eerd een van de moeilijkste problemen van een bodembeschermingsontwerp. De kuil kan een zeer steile helling krijgen, zo steil zelfs dat zich daar, afhankelijk van de bodemge steldheid, evenwichtsverstoringen voordoen. Een evenwichtsverstoring zal zich bij een bodem met een redelijk dichte pakking voor doen in de vorm van afschuiving, maar bij grond van losse pakking - in Zeeland niet zeldzaam - neemt ze de gedaante aan van een zettingsvloeiing. De grond vloeit dan onder de bescherming weg, en vult de oni- grondingskuil. De grondeigenschappen en de vullingsruimte van de kuil bepalen hoever dit verschijnsel zich naar de dam toe zal bewegen. Het is dus zaak, een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de grondmechanische gesteld heid van de bodem in het tracé van een afsluiting. In de loop der tijden zijn er al heel wat bodembeschermingsconstructies ontwikkeld. Van de traditionele typen kunnen hier ge noemd worden: het klassieke rijshouten zink- stuk, het semi-klassieke zinkstuk met een zool van kunstvezel, het steenfilter en de asfaltmastiekmat. Ze zijn uitvoerig behandeld in Bericht 40 (mei 1967). Het is zeker niet zo dat de hier 'traditioneel' genoemde typen geen toekomst meer hebben. Het klassieke zinkstuk voldoet nog altijd voor een groot aantal toepassingsgebieden. Het is echter eer 180

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 14