Waterloopkundige
veranderingen na de afsluiting
van het Brouwershavense Gat
in het mondingsgebied en het
aangrenzende kustgebied
In i I artikel beschouwen wij de invloed van
de sluiting van de Brouwershavense Gat op
de /draulische toestand in een gebied dat
zie uitstrekt van de Kop van Goeree tot aan
de op van Schouwen en van de
Brc jversdam tot ongeveer 17 km westelijk
var ie dam.
In 1 t mondingsgebied bevinden zich twee
hoe geulen: in het zuiden, langs de kust van
Set uwen, loopt het eigenlijke Brouwers-
hav ise Gat en in het noorden, langs de
kus /an Goeree, het Springersdiep. Tussen
het rouwershavense Gat en het
Spr gersdiep liggen de boven laag water
uits kende zandplaten Kabbelaarsbank en
Mie Iplaat. Het Brouwershavense Gat, dat
gel J wordt door de Schouwense oever en
verc r zeewaarts door het bankengebied van
de njaard en dat van de Ooster, is overal
mee dan 10 meter diep, en speelt een
ove eersende rol in dit gebied. Het minder
ontv kkelde Springersdiep, dat in zee-
waa se richting steeds ondieper wordt, gaat
via 7 meter diepe Kous over in het uit-
ges >kte bankengebied van de Ooster.
Twe maal per dag werd vóór de afsluiting
doe deze geulen bij gemiddeld getij ruim
30C iljoen m3 zeewater het Grevelingenge-
bief ngevoerd, dat na de kentering weer
naa zee terugkeerde.
Op ond van de stromingstoestand kan het
bet kken gebied in vier zones worden ver-
dee Het eerste gebied, dat als binnen-
geb 'd kan worden aangeduid, strekt zich
uit in de Brouwersdam tot de koppen van
de landen Goeree en Schouwen. In dit
ge: ud hebben de stroomrozen - dat zijn
tek ringen waarin het verloop van de stroom-
sne ïeid en de stroomrichting gedurende
éér getij in één meetpunt wordt afgebeeld -
de orm van een lange platte ellips met de
Ian e as in de lengterichting van de geul.
Eei tweede gebied, dat zich uitstrekt tot
eni ie kilometers uit de kustlijn, kan als het
eig ilijke kustgebied worden beschouwd.
In de dicht bij de koppen van de eilanden
gelegen geulen wordt de stroom geleid door
de kust, waardoor de stroomrozen ook hier
lange platte ellipsen vormen, waarvan de
richting van de lange as afhankelijk is van
de vorm van de kust. In het overige kust
gebied, tussen de koppen van de eilanden,
komen cirkelvormige stroomrozen voor.
Het derde gebied vormt een overgangsgebied
tussen het kustgebied en het zeegebied:
het bevindt zich nog binnen de dieptelijn
van -10 m. In dit gebied komen behalve
getijstromingen naar de zeegaten ook
belangrijke stromen voor die het gevolg zijn
van de getijbeweging op de Noordzee, zodat
de vorm van de stroomrozen daar meer
cirkelvormig is.
Buiten de dieptelijn van -10 m ligt het vierde
gebied, het zeegebiedhier heerst het volle
regiem van de Noordzee; de stroomrozen
hebben er weer een langgerekte vorm,
maar de lange as loopt nu evenwijdig aan de
kust.
Teneinde de veranderingen in de hoogte
ligging en in het stroombeeld die optraden
in het mondingsgebied bij het vorderen van
de Deltawerken vast te kunnen leggen, werd
vanaf 1959 een omvangrijk peil- en meet
programma uitgevoerd. Zo werd het gehele
mondingsgebied aanvankelijk eenmaal en
na 1970 tweemaal per jaar gepeild. Naast
deze zogenaamde overzichtspeilingen
werden voor de Kop van Goeree en de
Brouwersdam tweemaal per jaar detailpei
lingen uitgevoerd. In sommige gebieden met
een grote zandbeweging, zoals nabij de
vuurtoren van Ouddorp, waar ter voorkoming
van kustafslag zand op het strand werd
aangebracht, werd nog frequenter gepeild.
203