krc :me en die uit de gemeten kromme. De aar gemiddeld getij gereduceerde snel- he n die werden gemeten op 21 oktober 196 en op 24 juni 1971 zijn in de vorm van strc mrozen weergegeven in figuur 7: links vóc afsluiting, rechts na afsluiting. Wa leer men deze figuren vergelijkt, dan blij dat de stroomsneiheden in het binnen- get 3d sterk zijn afgenomen, en dat ook de strc mrichting is veranderd. Hier doet immers de 'lle invloed van de afsluiting zich gelden. De romen die thans het binnengebied in- en ttrekken, kunnen doordat de Brouwers- dan hun de toegang tot het Grevelingen- bek en ontzegt, alleen nog het mondings- geb ed vullen en ledigen. Daarom zijn de strc msnelheden hier over het algemeen niet hog r dan ongeveer 0,10 m/sec. In h t kustgebied nemen de stroomsnel- hed n eveneens af, behalve voor de Kop van Sch uwen. Zowel de vloed- als de ebsnel- hec n komen hier niet hoger dan ongeveer 0,4' n/sec. In I overgangsgebied zijn de snelheden in inge mate afgenomen; voorts is de str; mrichting ter plaatse van het meetpunt in c meetraai voor Goeree belangrijk ge', zigd; dit in tegenstelling tot het meet- pur in de raai voor Schouwen, dat thans, eve als vóór de afsluiting, sterk onder inv 3d staat van de stroming van en naar de josterschelde. In t t zeegebied, dus zeewaarts van de die telijn van -10 m, worden de stroomsnel- hec ?n door de afsluiting van het Brouwers- Ha\ nse Gat slechts in geringe mate be- inv ed. Op een afstand van ongeveer 15 km eewaarts van de Brouwersdam blijft het oude karakter van de getijbeweging behouden. Als gevolg van de snelheidsvermindering in het binnen- en kustgebied zal ook het door de stroomsnelheid veroorzaakte zandtransport zijn verminderd. De snelheid van aanzanding of uitschuring kan tot op heden slechts worden bepaald door regelmatig peilingen uit te voeren en die met elkaar te vergelijken. Aangezien de diepteveranderingen gemiddeld slechts 10 a 20 cm bedragen, hetgeen binnen de grenzen van de peilnauwkeurigheid ligt, zal hier niet nader worden ingegaan op de hoeveelheden verplaatst zand. Om toch een globaal inzicht te krijgen van de gedragingen van de zeebodem werd het betrokken gebied verdeeld in een groot aantal vierkanten van 200 X 200 m. In elk vierkant werd de gemiddelde diepte bepaald door interpolatie van de diepte- cijfers. De figuren 8 en 9 geven een voorbeeld van zo'n vierkantennet. De getallen die in elk vierkant van fig. 9 zijn geplaatst, geven het verschil aan tussen de gemiddelde diepten die werden waargenomen in 1970 en die in 1972. Wanneer men de grote verschilkaart beschouwt, dan vallen direct de dieptever anderingen in het oog ten westen van de twee in 1970 geformeerde sluitgaten. Die diepte veranderingen welke niet langs natuurlijke weg plaats vonden, zijn enerzijds het gevolg van de felle stromingen door beide sluitgaten en anderzijds van de zandverplaatsingen door een hopperzuiger, na de blokkering van het zuidelijke sluitgat. Voorts blijkt, dat in de geul langs de Kop van Goeree plaatselijk een verdieping is ontstaan 209

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 43