verschillende fysische, chemische en biolo gische processen. Het onderzoek naar het voorkomen en gedrag van zware metalen in het bodemslib in 1972 heeft aangetoond dat er nog geen veranderin gen in het mobilisatiepatroon van de metalen zink, koper, chroom, lood en cadmium zijn ingetreden. De veranderingen in de gehalten aan zware metalen in het door de boven- rivier afgevoerde en in de Nieuwe Merwede gesedimenteerde slib blijven zich voltrekken volgens hetzelfde patroon als dat van de periode 1958-1970. Voor de metalen zink en lood werd in de genoemde periode een duidelijke daling van de gehalten in het gese dimenteerde slib waargenomen, welke daling zich ook in 1971 verder voortzette. Bij het element zink was het niveau in maart 1972 ongeveer vergelijkbaar met dat van 1971, terwijl de loodgehalten zich in 1972 nog steeds in een dalende lijn bevonden. Bij koper, chroom en cadmium was er van 1958 tot 1970 sprake van een stijging van het niveau. In 1971 en in maart 1972 blijken deze ver hogingen zich verder voort te zetten, met dien verstande dat de toename van chroom in 1972 tot stilstand schijnt te zijn gekomen. Bijzondere aandacht verdienen de gedurende de laatste jaren sterk toenemende cadmium gehalten in het Rijnslib. De gehalten uit 1958, die reeds als hoog moesten worden gekwalifi ceerd, zijn sindsdien nog verdrievoudigd. Ook in de Maas-sedimenten worden hoge cadmiumgehalten aangetroffen. Alhoewel het Maasslib over het algemeen minder sterk met zware metalen is verontreinigd dan het Rijnmateriaal, bevinden de cadmiumgehalten in het Maasslib zich, met uitzondering van een tijdelijke verlaging rond 1970, reeds sinds 1958 op het hoge niveau van 1972. Bij een vergelijking van de zware-metaal- gehalten in het bodemslib uit het meest wes telijke gedeelte van het sedimentatiegebied met die in het originele rivierslib blijkt dat in maart 1972 bij alle vijf de onderzochte meta len op het traject Biesbosch/Haringvliet nog steeds een duidelijke daling van de gehalten optreedt. Bij geen der onderzochte metalen is in maart 1972 sprake van een verandering in het mobilisatiepatroon, hetgeen wil zeggen dat nog steeds een belangrijk deel van deze metalen van het slib wordt losgekoppeld en in het omringend water in oplossing gaat. De gechloreerde koolwaterstoffen vertonen een zeer grote spreiding, die afneemt in de richting van de Haringvlietsluizen. In verband hiermede is enige voorzichtigheid met betrek king tot conclusies over de concentratiever anderingen geboden. De vermindering kan het gevolg zijn zowel van sedimentatie, verdamping als omzetting en waarschijnlijk in belangrijke mate van accumulatie in levende organismen. Met betrekking tot de hydrobiologische toe stand valt op te merken dat de verblijftijden in het bekken in het algemeen groot genoeg zijn om de ontwikkeling van fyto- en zoö plankton mogelijk te maken en enige generr ties op elkaar te laten volgen. De generatie- duur van kiezelwieren (diatomeeën) varieert afhankelijk van lucht- en watertemperatuur van 1-3 dagen, en die van raderdieren van 3-20 dagen. In januari, februari en maart waren de aan tallen van planktonorganismen in het water aanvankelijk laag. De organismen bestondei voornamelijk uit dierlijk-(zoö)plankton en we> uit raderdieren. In april komen nog andere radersoorten tot ontwikkeling naast plantaar dig-(fyto-)plankton o.a. kleine groenalgen en kiezelwieren. Van een paar soorten kiezel wieren komen grote aantallen in mei tot ont wikkeling, zodat een kleuring van het water plaatsvindt en van een waterbloei gesproker kan worden. In juni verschijnen de grotere zoöplanktonsoorten met enkele watervlo- achtigen. In het algemeen kan gezegd worden, dat in vergelijking met het eerste halfjaar van 1971 iets meer telbare soorten voorkomen bij overigens vergelijkbare omstandigheden vat afvoer, watertemperatuur en lichtdoordringir g. Ook verschijnen de soorten ongeveer een maand vroeger. Dit heeft te maken met het nieuwe biologisch evenwicht na de afsluiting en de verouderingsprocessen van het bekke i Uit massabalansstudies in het onderzoeks gebied blijkt dat in de beschouwde periode via de grote rivieren circa 8000 ton P-totaal, 3800 ton P-PCU, 66 000 ton N-NH4, 53 000 ton N-NO3, 600 000 ton zwevende stof en 2860 kc verschillende soorten gechloreerde kool waterstof werd aangevoerd. Deze balas- ting draagt gemiddeld voor 95-97% bij aan e totale belasting. Een groot deel van deze stoffen wordt via de Beneden Merwede direct aan het onderzoeksgebied onttrokken. Het netto transport van stoffen naar het bodemsl b is dan ook kleiner dan men op grond van de afnamen van verschillende stoffen zou ver onderstellen. De accumulatie van totaalfosfa it over het gehele bekken bedraagt 33%; ze wordt voor een belangrijk deel verklaard doc r sedimentatie. De omzetting van orthofosfaat n andere vormen bedraagt 22%; ze kan gezier de geringe biomassa grotendeels worden to< - geschreven aan een combinatie van fysisch- chemische processen, zoals coagulatie, floc 242

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 24