Commissie Oosterschelde In de op 28 mei 1973 door de Minister-Presi dent uitgesproken regeringsverklaring is de volgende zinsnede opgenomen: 'De Minister van Verkeer en Waterstaat zal de Kamer op korte termijn een nota over alle aspecten van de Oosterscheldewerken voor leggen. In deze nota zal de instelling van een commissie worden voorgesteld die de moge lijkheid zal onderzoeken om de noodzakelijke bescherming tegen stormvloeden in overeen stemming met het behoud van het natuurlijk milieu te brengen. De nota zal behalve over de taakomschrijving ook een voorstel doen over de samenstelling van de commissie.' Inmiddels is op 29 juni 1973 de 'Nota Ooster schelde' door de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Kamer aangeboden. In deze nota wordt naast de huidige problematiek met betrekking tot de Oosterschelde tevens de taakopdracht en de functionele samenstelling van de commissie behandeld. De commissie, die beperkt van omvang dient te zijn zal de Minister van Verkeer en Water staat rapporteren met betrekking tot alle veiligheids- en milieuaspecten die bij de Oosterscheldewerken in het geding zijn. De commissie zal de bestaande mogelijkheden moeten bestuderen en hieruit die oplossing dienen te kiezen die beide belangen - veilig heid en milieu - het beste dient. De commissie zal de Minister van Verkeer en Waterstaat adviseren inzake de vraag of en in hoeverre het Deltaplan volgens zijn oorspron kelijke opzet zou kunnen of moeten worden aangepast en of en in hoeverre de Deltawet hiertoe zou moeten worden gewijzigd. Het ligt in de bedoeling dat de commissie uiterlijk 6 maanden na haar installatie advies zal uitbrengen aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. Dit advies zal openbaar gemaa t worden. Inmiddels hebben zich bereid verklaard in Ie Commissie zitting te nemen: Mr. J. Klaasesz, oud-Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland (Voc r- zitter); Prof. ir. J. L. Klein, oud-buitengewoon hooc- ieraar in de waterbouwkunde te Delft en oi d- hoofddirecteur van de provinciale watersta it in Zuid-Holland; Prof. dr. P. G. Fohr, hoogleraar in de water zuivering te Wageningen; Prof. dr. D. J. Kuenen, buitengewoon hoog leraar in de Milieubiologie aan de Rijksuni versiteit te Leiden en algemeen directeur v in het Rijksinstituut voor Natuurbeheer; Prof. dr. P. Korringa, Directeur van het Rijks instituut voor het Visserijonderzoek te IJmuiden ir. F. H. van der Linde van Sprankhuizen, directeur van de provinciale planologische dienst van Gelderland. Er bestaat goede hoop dat zeer binnenkor eveneens de bereidverklaring om tot de commissie toe te treden zal worden ontvan jen van een deskundige die de economische facetten van de problematiek zal behartige 264

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 46