is bij deze gelegenheid geweest dat de bodem op slechts enkele plaatsen na vrij was van afgestorven organisch materiaal. In het zand van het centrale ondiepe gedeelte ten zuiden van de Hompelvoet werden bijvoorbeeld vrij veel exemplaren aangetroffen van de zee- klit, Echinocardium cordatum, een soort die bij voorkeur in helder zand voorkomt. In de diepere delen, waar meer dan 8 m water staat, werden aan de oppervlakte aanzienlijk minder organismen aangetroffen dan in de ondiepe delen, die zeer rijk zijn aan bodem leven. De aanwezigheid van grote hoeveel heden bodemdieren is vooral in de ondiepe gebieden van grote betekenis voor een aantal vogelsoorten. Een laag slib van enkele meters, waarin zeer veel afgestorven organisch mate riaal voorkwam, werd aangetroffen in de diepe putten bij Scharendijke. De verwachting leeft, dat zich ook in andere diepere delen orga nisch slib heeft opgehoopt. Op een diepte van 7 a 10 m werd in de put ten zuiden van Battenoord een soortgelijke organische- sliblaag aangetroffen, gemiddeld 1,65 m dik. De omvang van dit veld moet nog worden vastgesteld. Op de bovenzijde van deze orga- nische-sliblagen vindt men uitgebreide melk witte woekeringen, vermoedelijk bestaande uit zwavelbacteriën en schimmels, die duiden op mineralisatieprocessen. Bij Battenoord - waar het organisch slib zich wellicht heeft opgehoopt door aanvoer van afgestorven materiaal met stroming door wind - werden op deze laag slikanamoontjes, krabben en platvissen aangetroffen. Omdat dit veld na de zomer werd aangetroffen, kan de aanwezig heid van de organische stof gerangschikt worden onder de normale seizoenverschijnse len. De organische stof zal in de loop van de winter mineraliseren. Mogelijk zet dit proces zich in de lente en zomer nog voort, doch uiteindelijk mineraliseert de stof geheel. Opvallend waren de verschillen in samenstel ling van de levensgemeenschap in de onder zochte delen van het meer, niet alleen over de verticaal, doch ook verspreid over het hele meer. In het plankton werden zelfs enkele voor deze streken nieuwe soorten aangetroffen. Het Delta Instituut voor Hydrobiologisch On derzoek verwacht dat de uiteindelijke soorten rijkdom van diverse groepen bodemgebonden en zwevende organismen in zout stagnant water ongeveer 50% zal bedragen van het aantal overeenkomstige diersoorten dat momenteel in de Oosterschelde onder water voorkomt. Voor de bodemgebonden wiergroepen op harde substraten variëren deze cijfers van 60 tot 80%. Van enkele aspectbepalende plank tongroepen wordt ongeveer 80% van het huidige in de Oosterschelde voorkomende aantal in het Grevelingenmeer verwacht. In het aquatisch milieu in het Grevelingenme stellen zich thans nieuwe verhoudingen in tussen de elementen van flora en fauna. Vanuit milieuhygiënisch en hydrobiologisch oogpunt kan die toestand belangwekkend worden genoemd; maar het is tevens een toestand die in hoge mate afhankelijk is van de te treffen beheersmaatregelen. 276

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 10