afslagranden kunnen ontstaan variërend van enkele centimeters tot enkele tientallen centi meters hoogte. De lage zoutminnende vege tatie van de oeverstroken kan variëren van zeer ijl, zoals in jonge Zeekraal- of Schorre- kruidbegroeiing, tot dicht, zoals bij Fioringras of Zilte rus-vegetatie het geval kan zijn. Indien er beweiding plaats vindt in deze natuurlijke oevervegetatie zullen veelal enkele soorten gaan domineren, zoals Kweldergras, Rood zwenkgras, Fioringras en soms Zilte rus. Deze soorten kunnen zich handhaven doordat ze niet afgegraasd worden, zoals Zilte rus of doordat ze begrazing goed tot redelijk ver dragen, zoals bij diverse grassoorten het geval is. Naast de natuurlijke oevervegetatie is op vele plaatsen een plantendek ingezaaid. Op natte en zoute plaatsen, zoals op lage oeverstroken, is daar echter weinig van opgekomen. Op deze plaatsen blijft men dus aangewezen op de van nature voorkomende soorten. Op de plekken waar in meerdere of mindere mate ontzilting heeft plaatsgehad, zoals op hoge, zandige oeverwallen en steile randen, groeien ook andere dan uitgesproken zoutminnende planten. De vegetatie op hogere oevers is onafhan kelijk van het zoute meerwater omdat het waterverbruik grotendeels gedekt wordt door neerslag en eventueel zakwater. Echter, ook deze plantengroei beschermt dikwijls de oever mede tegen afslag. Bij ongunstige stroming of aanhoudende golfslag kan eventueel ook een gevestigde vegetatie aan erosie onderhevig zijn. Afhankelijk van de resistentie van de oevervegetatie treedt dan minder of meer afslag op. Dit uit zich in een vaak grillige oeverlijn, waarbij de meest resistente soorten lang stand kunnen houden. Dikwijls vindt me i daar ook enkele pollen op enige afstand buiten de huidige oeverlijn, die de vroegere vegetatiegrens aangeven; dat is bijvoorbeelc te zien op de Kabbelaarsbank. Brakke bekkens Het brakke Veerse Meer heeft thans een saliniteit van ongeveer 10 000 mg Cl'/I. Kort r a de afsluiting in 1962 vertoonde dit meer in eerste instantie een soortgelijk beeld als de Grevelingen. Naarmate het zoutgehalte echt> r afnam en de ontzilting van de planten vor derde ontstond ook voor andere dan uitge sproken zoutminnende planten een geschikt milieu. Door verschillen in hoogteligging en door- latendheid van de ondergrond en door toe passing van verschillende beheersmaatregel n is een grote diversiteit in milieus ontstaan. D voormalige 'blikken' of zandplaten, Aardbeie - eiland, Haringvreter en Middelplaten zijn dat duidelijke voorbeelden van. Het Aardbeieneiland is een klein eilandje va 4 ha oppervlak, waarop de vegetatie zich vai het begin af aan ongestoord heeft kunnen ontwikkelen. Met het dalen van de saliniteit n het ontstaan van een zoetwaterbei onder de zandplaat, bevorderd doordat het waterpeil in de winter tot N.A.P. -70 cm daalt, hebben ook zoutmijdende soorten zich er kunnen vestigen. Langs en op een groot deel van de oostelijke oever is een rietzoom aanwezig va 2 tot 6 m breedte. Het riet handhaaft zich ondanks het hoge zoutgehalte van het water in het meer, omdat de kern van de rietvege tatie zich vanuit het eiland, waar het in zoet grondwater staat, meerwaarts heeft kunnen uitbreiden en daar dicht langs de oever in d< 280

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 14