alle drooggevallen platen en schorren in be hoorlijke aantallen. Vooral in het Grevelingen- meer kan, zolang het zout is, door juist beheer een aanzienlijk deel van de broed- vogelpopulatie behouden blijven. De perma nent drooggevallen slikken en schorren in de afgesloten Deltabekkens raken echter van nature begroeid met verschillende elkaar op volgende vegetatiesoorten, die deze gebieden op de lange duur ongeschikt zouden maken als broedgebied voor de vogels die wij hier bespreken. Een onbeheerd natuurgebied schakelt zichzelf dus langs natuurlijke weg uit als broedbiotoop. Het is derhalve noodzakelijk de toekomstige broedgebieden met zorg te kiezen en te beheren. Men zou geneigd zijn de vogels zelf eerst maar eens te laten kiezen welke broedplaat sen zij bij voorkeur bezoeken. Maar niet in alle gevallen is het in overeenstemming te brengen met de andere eisen van een bestem mingsplan, om die voorkeursgebieden ook inderdaad voor de vogels te reserveren. We kunnen in plaats daarvan ook zoeken naar potentieel geschikte gebieden, waarvan be kend is dat ze in biotoop overeenkomen met bestaande broedplaatsen. Het verdient dan aanbeveling rekening te houden met de houd baarheid van dergelijke tot vogelbroedter- reinen bestemde gebieden; hoe meer dat van nature het geval is, des te eenvoudiger kunnen de beheersmaatregelen zijn. Men kan tenslotte ook bepaalde gebieden bewust om vormen tot broedbiotoop. Voortzetting van de bestaande vestigingen geniet in eerste aanleg de voorkeur, maar dit kan stringente beheers maatregelen nodig maken om het gebied ge schikt te houden. Voor vele vogelsoorten zal men dan ook een bevredigende oplossing kunnen vinden in de tweede hiervoren ge noemde richting. Aan welke eisen moet een terrein voldoen om geschikt te zijn als broedgebied voor deze vogels? In het algemeen is de eerste eis dat er een voedselgebied in de nabijheid ligt. Voor de Grote Stern moet een dergelijk gebied zich binnen 40 km van de broedplaats bevinden. Voor de Kluut mag het voedselgebied niet verder dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderd zijn. De sterns brengen het voedsel namelijk naar de jongen toe, maar bij steltlopers moeten de jongen zelf voor hun voedsel zorgen. In de eerste dagen eten de jongen meest insecten, pas als ze wat ouder worden gaan ze over op ongewervelde dieren uit het slik. De Kluut zoekt zijn voedsel door met zijn snavel horizontaal door het slik te maaien. Zijn snavel is daartoe ideaal gevormd, name lijk plat en naar boven gebogen. Zo voedsel zoeken is echter alleen mogelijk in zacht slik De aanwezigheid van voedsel is op zich zelf nog niet voldoende. Het moet ook bereik baar zijn. In een afgesloten bekken kan een vogel alleen fourageren op het gedeelte tussen de waterlijn en de maximale diepte di hij nog kan bereiken. Om een zo groot moge lijke oppervlakte te bieden moet het fourage- terrein daarom zo traag mogelijk afhellen. Oevers met door afslag steil staande randen zijn vooralsnog niet geschikt omdat er een te geringe vooroever voor ligt. Het slik is op deze plaatsen echter wel voedselrijk. Bij de slikken en schorren ontstaat op de lange duur overal een zodanig lange voor oever dat alle energie van de golven erop verloren gaat. De oever zal dan afvlakken, maar zijn voedselrijkdom behouden. Voor eei natuurgebied is een teruggang van enkele tientallen meters van de oeverlijn nauwelijks verlies te noemen, terwijl de daardoor ont stane ondiepe vooroever voor vele vogels uit stekende fourageermogelijkheden biedt, met name voor sterns, ganzen, zwanen en gron deleenden. Indien echter afslag om een of andere reden ontoelaatbaar wordt geacht, kan men op een diepte van minimaal 90 cm een oeververdediging aanbrengen zodat de oevers erachter toch kunnen worden afgevlatt, zonder gevaar voor aantasting. Bij dit afvlakken kan men zelfs nog zand aan brengen aan de binnenzijde van de dam. Hie - door wordt het aantal meters oeverlijn dat voor fourageren beschikbaar komt, nog groter. Speciale aandacht dient wel besteed te worden aan de waterkwaliteit in de zo ge vormde lagunen. De detritus-ophopingen mogen niet leiden tot zuurstofloosheid van het water. Dat zou tezamen met de hogere water temperatuur zelfs kunnen leiden tot groei- uitbarstingen van bacteriën als het gevreesde Clostridium botulinum. Zodra met in acht nemen van deze voorwaar den een terrein gekozen is dat ingericht kan worden als vogelbroedterrein, komen de maat regelen aan de orde om de vegetatie kort te houden of zelfs te weren. Hiervoor zijn tal van mogelijkheden, die hier onder worden besproken. Een vrij intensieve beweiding houdt de vege tatie kort. Daarbij komt dat het grazend vee de bodem plaatselijk dichttrapt, zodat er plek - ken ontstaan waar het water in een vochtige periode niet wegzakt. Op sommige plaatsen zullen de oevers kapotgetrapt worden, waar door kale stukjes ontstaan. Beweiding met schapen wordt al toegepast in de reservaten 288

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 22