i het Veerse Meer. De schapen bleken daar
t van kiemplanten van ruigte veroorzakende
F tnten op te eten. Bij minder intensieve be-
v iding zullen plaatselijk toch nog enkele
r ge planten als Braam, Duinhoorn, Wilde
r as en Meidoorn opslaan.
S hapen eisen echter een behoorlijk toe-
z ht; voor de vogels betekent dit een
f quente verstoring van de rust. Daarbij
z n schapen gevoelig voor de leverbotziekte.
F nderen grazen enigszins selectief, waardoor
n er differentiatie in de vegetatie optreedt.
Winters staan ze op stal zodat ze voor
e rntuele ganzentroepen dan geen verstoring
b ekenen. Wanneer de runderen in het
b jedseizoen in het terrein worden gebracht
v rtrappen zij daar echter vrij veel eieren of
z fs jonge vogels. Met paarden zijn in dit
c zicht nog minder goede ervaringen opge-
d an dan met koeien.
E weiding biedt voor Grote Stern, Dwergstern
e Plevieren geen oplossing.
A aien is een bewerking die over een grote
0 pervlakte hetzelfde resultaat geeft. Diffe-
r itiatie zal dan moeten voortkomen uit ver-
s lillen in de bodemsamenstelling, de hoogte-
li ging en de vochtigheid. Door maaien
k men geschikte broedgebieden voor Kluten,
V diefjes en Noordse Sterns in stand worden
g houden. De zandplaten zijn doorgaans
v ^dselarme gebieden, zodat deze maatregel
s chts enkele keren per jaar behoeft te
w rden uitgevoerd, zeker als het maaisel
v. rdt afgevoerd. De bewerking kan bovendien
t. gevolg hebben dat er zich na verloop van
t een interessante lage vegetatie vestigt.
H i maaien mag vanzelfsprekend niet tijdens
h broedseizoen geschieden, maar bij voor-
k ur er vlak voor, zodat de vegetatie in ieder
c /al in het voorjaar zo kort mogelijk is.
C ik branden wordt als beheersmaatregel
t- gepast om de vegetatie laag te houden.
F t is een goedkope methode maar voor de
h r besproken vogels biedt ze weinig
V' rdeel.
egen en frezen zijn maatregelen die de
1 cessie van de vegetatie elke keer terug-
ngen naar het beginpunt. Op vruchtbare
nden zullen zich binnen zeer korte tijd
v er planten vestigen, waardoor deze maat-
iel elk jaar moet worden herhaald.
ze methode kan op onvruchtbare zand-
i ten op kleine schaal worden toegepast,
t: voorbeeld voor broedplaatsen van de
C ergstern.
V 'zitting kan op twee manieren tot stand
1 rden gebracht, namelijk door overspoelen
n t zout water en door strooien met keuken
zout. Het strooien van keukenzout dient vrij
intensief te geschieden en steeds herhaald te
worden. De hoeveelheden benodigd keuken
zout bleken bij proeven op de Goudplaat
bovendien zo hoog dat aan toepassing op
grote schaal niet valt te denken.
Overspoeling is veel eenvoudiger. Op plaatsen
waar de oever vlak genoeg is zal overspoeling
gedurende de winter verschillende malen van
zelf optreden. Dit heeft alleen in zoutwater
bekkens een remmende uitwerking op de
vegetatie.
In het Grevelingenmeer blijkt dat onder in
vloed van de wind peilschommelingen op
treden van maximaal 20 cm. Daarbij komt dan
op vlakke onbegroeide oevers nog de opwaai
ing, waardoor de overspoeling tot boven het
reeds verhoogde waterpeil uitkomt. Dit laatste
effect zal echter wel verdwijnen als er geringe
begroeiing op de platen komt.
Door peilschommelingen in het gehele bekken
kan men ditzelfde effect bereiken. Dit is ech
ter nadelig voor de dan aanwezige vogels,
aangezien hun voedsel gedurende die tijd
onbereikbaar wordt doordat het in dieper
water komt. Het verdient aanbeveling hiermee
bij de inrichting van broedgebieden rekening
te houden. Door overspoeling kunnen geschik
te broedterreinen ontstaan voor alle hier
besproken vogelsoorten.
Als men vegetatiebeperking zoekt door be
dekking van de bodem met schelpen en/of
grind, dient zo mogelijk gebruik te worden
gemaakt van reeds bestaande schelpenbanken
die veelal een goede biotoop vormen voor de
hier besproken vogels en die, naar de ervaring
leert, pas na lange tijd begroeid raken. Zo
nodig kan daar dan een extra laag schelpen
of grind worden opgebracht. De schelpen
lagen dienen bij voorkeur vroeg in het voor
jaar te worden aangebracht. Het verdient aan
beveling voordien de aanwezige begroeiing te
verwijderen door ploegen of frezen. Indien de
schelplaag of grindlaag voldoende dik is zal
het geruime tijd duren voordat hij is volge-
stoven en er opnieuw plantengroei ontstaat.
Slechts harde soorten schelpen zoals kokkels
komen in aanmerking, omdat vergruisde
schelpen de vegetatie-ontwikkeling niet meer
remmen. Deze methode is vooral waardevol
voor Dwergsterns en Pleviertjes, hoewel deze
terreinen veelal voldoende groot zijn om ook
door de andere soorten gebruikt te worden.
Door gebruik te maken van gifstoffen als
Simazin kan de vegetatie gedood worden. Dit
doet men bijvoorbeeld op de Goudplaat in
het Veerse Meer. Simazin is een vrij langzaam
werkend middel, dat bij voldoende dosering
als allesdoder gebruikt kan worden. Deze
289