ve 'allen en waterstanden bij de Ooster se eldedam. As vankelijk werd overwogen de sluis te on jverpen als een open bak, zoals bijvoor- be ld de uitwateringssluizen in het Haringvliet. Aa gezien de Oosterscheldesluis evenwel me r naar zee komt te liggen dan de Haring- vl' sluis, en de te sluiten geul veel dieper is ds het Haringvliet, is er ook een veel grotere gc aanval te verwachten dan in het Haring- vil t. De keuze is daarom gevallen op een op ossing waarbij het dijkprofiel van de O ;terscheldedam ononderbroken doorloopt te plaatse van de sluis; de sluis zelf bestaat ds uit gesloten kokers, die onder het dijk- lic aam doorlopen. Op deze diepte doet de gc faanval zich veel minder gevoelen. Ac de hand van berekeningen en model- pr even kunnen de effectieve doorstroom- opening van de sluis, de grootte van de door- stroomopening, de spleethoogte van het even tuele dichtheidsscherm en de ligging van de onderzijde van de schermopening ten opzichte van het wateroppervlak in onderling verband geoptimaliseerd worden. Genoemde variabelen zijn echter afhankelijk van de gewenste ont- ziltingsdiepte en het relatieve dichtheidsver- schil van het water aan weerszijden van de sluis. Gezien het huidige bodempatroon van de Oosterschelde valt te verwachten dat hei dichtheidsscherm bij de gemiddelde waarde van het maximale verval goed blijft functio neren tot een ontziltingsniveau van N.A.P. -25 a 30 m. Het dichtheidsverschil over de sluis moet tijdens de ontziltingsperiode ge steld worden op 25 kg/m3. Uit een aantal mogelijke combinaties van bovengenoemde variabelen is als meest aan- DICHTHEIDS- SCHERM Fig. 1. Situatie van de sluis op Noordland, de toeleidingsgeul en het dichtheidsscherm Fig. 2. Principe van het dicht heidsscherm Daarnaast: het scherm in het model WERKHAVEN

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1973 | | pagina 33