Fig 5. Vertrokken en onver-
tro ken overzicht van de hel-
lin en voor en na de plaatval
tijc ïlijke aanwezigheid van een dwarsgeul of
vli of ook aan een recente aanzanding.
Fic tur 7 laat zien hoe een dergelijke ver
ste ting zich tijdens de geulvorming kan mani-
fef eren.
Ali gezegd lijkt het waarschijnlijk dat zeer
gr e grondverplaatsingen alleen optreden,
we neer er losgepakt zand met relatief veel
fijr 5 delen aanwezig is. De losse pakking kan
tot grote wateroverspanningen aanleiding
ge en als er plaatselijk in het talud een ver
ste ing optreedt. Er volgt dan een vloeiings-
pr< ces, dat in grote mate beheerst wordt door
de :onsolidatie-eigenschappen van het zand.
Nu zijn het vooral de fijne delen die de con-
so datie van deze wateroverspanningen kun
ne tegengaan. Daardoor kan het zand over
gn e afstand en onder zeer flauwe hellingen
wegvloeien. Te veel fijne delen in de vorm
van slib gaan echter het vloeien van het zand
weer tegen.
Na het grondmechanisch vooronderzoek naar
de oorzaak van de plaatval volgt het onder
zoek op korte termijn. Het grondonderzoek
is begonnen met een meting van het poriën-
gehalte, gevolgd door een boring in de 22
meter dikke geulopvulling, zodra men de
beschikking had over de peiling na de val.
De geulbodem die ter plaatse van N.A.P.
-52 m tot N.A.P. -30 m omhooggekomen
was, bleek zich inmiddels alweer snel te
verdiepen. De metingen dienden met spoed
te worden uitgevoerd, voordat het zand weer
door de stroom geërodeerd zou zijn. De
boring had enerzijds tot doel de aanwezigheid
van relatief veel fijne delen in het zand na te
gaan en anderzijds om monsters te verschaf
fen voor het bepalen van korreleigenschappen
zoals het kritieke poriëngehalte.
De meting van het poriëngehalte had tot doel
aan te tonen welke losse pakking nog na de
vloeiing van zand verwacht moest worden.
Meting van het poriëngehalte wordt steeds in
combinatie met een sondering uitgevoerd.
Aan de hand van de sondering kan reeds vóór
het bepalen van het kritieke poriëngehalte een
indruk gegeven worden omtrent de pakking.
De sondering nu wees uit dat de sondeer
waarden slechts zeer geleidelijk opliepen -
tot 100 kg/cm2 - in het afgezette zand, maar
dat ze ter plaatse van de oude geulbodem
binnen 1 meter opliepen tot meer dan 500 kg/
cm2. Het afgezette zand kon derhalve over de
hele hoogte van de afzetting in principe als
losgepakt beschouwd worden. De meting van
319