opf srvlak ontbreekt, dan worden daar lagere
laa ste waterstanden gemeten dan in de
nar tliggende gebieden waar de slecht
doe latende laag wel aanwezig is. In de
ee; t genoemde gebieden is de maximale
flut uatie over het algemeen minder dan
40 m, terwijl daar waar de slecht door
lat de laag wel aanwezig is de overeenkom
stig waarden voor het grootste deel variëren
tus en de 60 en 80 cm. Deze hoge fluctuatie-
wa de heeft tot gevolg dat het grondwater in
sor mige delen van de slikken ook zomers tot
in I et maaiveld kan komen.
Ge :en binnen zeer ruime marges varieert de
gei eten diepste grondwaterstand overigens
vai 70 a 80 cm beneden het maaiveld langs
de waterlijn tot 110 a 130 cm beneden het
ma :iveld in de schorren langs de dijk.
Vo r het gedrag van de wintergrondwater-
ste id is de som van de dagelijkse over-
scl ijding van een bepaald referentieniveau
als xengetal gekozen. Op deze manier komt
nie uitsluitend de diepte van de grondwater-
sta d ten opzichte van het maaiveld tot uiting,
ma r tevens de tijdsduur waarover deze on-
die e grondwaterstand optreedt. Ook daar
bli t duidelijk de grote invloed van de slecht
do latende laag in de ondergrond. Ontbreekt
die dan komt het grondwater niet of slechts
gei jrende zeer korte perioden tot in het
ma liveld. Van de gebieden waar de slecht
do latende laag in de ondergrond voorkomt
bli en slechts de schorren daarvan weinig
inv red te ondervinden. Hier komt het grond-
wa r ook 's winters niet in het maaiveld. Op
he overige deel van het gebied heeft die
inv >ed tot gevolg, dat het grondwater in de
wir erperiode gedurende vrij lange tijd tot
in at maaiveld staat.
Zo huishouding
On de mate waarin ontzilting optreedt, en de
sn< neid waarmee dat gebeurt, te kunnen
vo en, zijn in de herfst van 1972 op een
groot aantal plaatsen monsters genomen en
geanalyseerd. Op dat deel van de slikken
waar een slecht doorlatende laag aanwezig is,
blijkt nog geen ontzilting te hebben plaats
gevonden. Het deel waar de slecht door
latende laag ontbreekt, is reeds geheel of
gedeeltelijk ontzilt. Door de gunstiger ont
watering van de schorren ten opzichte van de
slikken zijn die delen van de schorren waar
onder de slecht doorlatende laag aanwezig is,
matig tot redelijk goed ontzilt. Daar waar de
slecht doorlatende laag in de ondergrond van
de schorren ontbreekt, is volledige ontzilting
opgetreden.
Microklimaat
Bij het microklimatologisch onderzoek werden
de temperatuur en de windsnelheid in studie
genomen. Afgezien van incidentele metingen
zijn door stagnatie in de ontwikkeling van de
meetapparatuur nog te weinig windsnelheids-
gegevens bekend, dan dat daaruit reeds enige
algemene conclusies voor het gebied zouden
zijn op te maken.
Uit de gegevens over de luchttemperatuur en
de bodemtemperatuur tot 10 cm diepte is
gebleken, dat het verloop van de lucht
temperatuur op 10 cm hoogte op de schorren
extremer is dan op de slikken, hetgeen kan
worden verklaard door verschillen in be
groeiing en bodemvochtigheid.
Met behulp van een op een eenvoudig model
voor de warmtebeweging in de bodem ge
baseerde formule is het temperatuurgelei-
dingsvermogen van de slikken in de zomer
geschat en daarmee het temperatuursverloop
met de diepte en de tijd voor stralingsdagen.
Voor de schorren is dit niet gelukt.
In de tabel hieronder zijn de resultaten van
enige incidentele windmetingen weergegeven,
verricht op het schor in twee kreken; een die
parallel loopt aan de windrichting, en een
loodrecht daarop. Bij deze laatste blijkt nabij
de bodem duidelijk het beschuttende effect
van het bodemreliëf.
Wi 'gegevens verzameld op zaterdag 10 maart 1973 op de slikken van Flakkee.
He sende windrichting: west.
W-0 kreek, 1,5 m diep N-Z kreek, 1,2 m diep
windsnelheid verschil in windsnelheid verschil in
in m/sec windsnelheid in m/sec windsnelheid
20( m.v. 6
20( kreekbodem 4,5
ma veld 3,5
10 m kreekbodem 4,0
6
+1,5 6 0
1,0 4 +2
0,5 1,5 2,5
297