Het Haringvliet, het Hollands Diep en de
Biesbos zijn zoetwatergebieden met in het
westen een schijngetij, afhankelijk van het
spuien van de Haringvlietsluizen. Vóór de af
sluiting waren het Haringvliet en het Hollands
Diep brakwatergetijdegebieden en de Biesbos
een zoetwatergetijdegebied.
De vogelsoorten die voor hun voedsel aange
wezen waren op min of meer zout water -
voornamelijk steltlopers - zijn vrijwel uit dit
gebied verdwenen.
Wat van deze soorten overbleef verblijft voor
namelijk buitendijks op de Kwade Hoek en
op de Ventjagersplaten.
Door de nabijheid van het nu nog onder
invloed van het getij staande Volkerak komen
bij hoog water nog behoorlijke aantallen van
deze soorten op de platen voor.
Het karakter van het gebied wordt nu voor
namelijk bepaald door ganzen- en eenden
soorten, die er in grote aantallen voorkomen.
Het aantal Futen, Dodaarzen en Aalscholvers
is er na de afsluiting groter geworden.
De aantallen Wilde Eenden en Wintertalingen
zijn sterk afgenomen, enerzijds doordat het
getij wegviel maar ook door het verminderde
biezenbestand; de industrievestigingen zijn
hiermede debet aan. Ook de Smient komt
veel minder in het gebied voor, de Pijlstaart
daarentegen komt meer voor, voornamelijk
in de Biesbos. De laatste jaren vindt men
hier bovendien grote aantallen Tafeleenden
en Kuifeenden.
Brilduiker, Grote Zaagbek en Middelste Zaag-
bek vindt men in kleine groepjes, de Middel
ste Zaagbek komt merkwaardigerwijs vrijwel
uitsluitend op het Haringvliet voor.
De Bergeend concentreert zich op de Vent
jagersplaten; verder treft men hem alleen nog
maar in de Biesbos.
De Grauwe Gans heeft zich kunnen hand
haven door voor zijn voeding over te schake
len van biezen op bietenloof. In oktober
1966 is hier niet geteld, zodat er geen verge
lijking met een vroegere toestand kan wor
den gemaakt. Uit andere gegevens kan men
echter afleiden dat het bestand terugloopt.
De vrij grote aantallen van januari kunnen ver
oorzaakt zijn door de zachte winter. Het aan
tal Brandganzen is ongeveer gelijk gebleven.
De Knobbelzwaan is sterk in aantal toege
nomen. Vaak treft men ze in grote groepen
geconcentreerd aan. Ook het aantal Meer
koeten is toegenomen. Van de steltlopers is
alleen de Wulp nog in enigen getale aan
wezig, hoewel lang niet in zo groten getale als
voor de afsluiting. Concentraties Kluten, zoals
die vroeger op de Ventjagersplaat voor
kwamen vindt men er thans niet meer. In
Zilverplevier
Dwergstern
Kluut
Grutto
Strandplevier
Visdief
het najaar zijn er nog maar enkele honderdei
De belangrijkste gebieden zijn van oost naar
west:
de Brabantse Biesbos, met als belangrijkste
gasten enkele duizenden Wintertalingen en
Pijlstaarten, enkele honderden Wilde Eenden
Smienten, Grauwe Ganzen en Meerkoeten er
enkele tientallen Futen, Dodaarzen, Aalschol
vers, Slobeenden en Meerkoeten.
De Dordtse Biesbos, met duizenden Wilde
Eenden en Meerkoeten, honderden Winter
talingen, Bergeenden en Grauwe Ganzen en
tientallen Dodaarzen en Brilduikers. Op de
aan dit gebied grenzende Nieuwe Merwede
zaten ongeveer 40.000 Tafeleenden en 8.000
Kuifeenden.
In het Hollands Diep zijn de Hoogezandse
Gorzen het belangrijkst, voornamelijk als
rust- en voedselgebied voor Grauwe Gans,
Wilde Eend en Slobeend. In de ondiepe ge
deelten ervoor zitten vaak Futen, Aalschol
vers en Grote Zaagbekken.
De Ventjagersplaten zijn voor de vogels van
het Volkerak van belang als hoogwater-
vluchtplaats, zodat hier dikwijls flinke aan
tallen Scholeksters, Wulpen, Rosse Grutto's
en Strandlopers te vinden zijn.
In het najaar concentreren zich hier Berg
eenden en Kluten, de laatste echter in lang
niet zo groten getale als vroeger. In het water
fourageren Futen, Middelste- en Grote Zaag
bekken en Brilduikers.
Op de dammetjes zijn vaak grote aantallen
Aalscholvers te vinden, die er hun vleugels
laten drogen. Een grote oppervlakte bestaat
uit een net boven water komende slikplaat.
Hierop fourageren en slapen duizenden gan
zen en eenden, voornamelijk Grauwe Gans,
Brandgans, Wilde Eend, Smient en Pijlstaart
338