Versterking van de zeereep in het Westhoofd van Goeree en zandsuppletie op het strand daarlangs De beide in de periode 1969-1971 uitgevoerde za dsuppleties op het Westhoofd van Goeree, wé jraan in Bericht 65 van augustus 1973 een ar kei werd gewijd, hebben uiteraard slechts ee tijdelijk effect gehad. Er kon niet worden ve A/acht dat daarmee aan de aantasting van de kust in dit gebied een eind zou zijn ge omen. De kunstmatige aanvulling met zand is dan oc inmiddels voortgezet met een derde su pletie, die is aangevangen in oktober van he vorig jaar. Alvorens nader op de uitvoe- rir van dat werk in te gaan zullen we eerst ee samenvatting geven van de resultaten ve de vorige suppleties. Vooraf moet echter wc den opgemerkt dat de ervaringen die de ;rmee zijn opgedaan gedeeltelijk vallen in de periode die voorafging aan de sluiting ve het Brouwershavense Gat, en waarin de halve nog een kustregime heerste, prak- ti: ;h gelijk aan dat van vóór de uitvoering de Deltawerken; pas na de sluiting van de st lomgeulen, in mei 1971, trad de nieuwe si atie in, die representatief kan worden ge icht voor de toestand na de voltooiing van he Deltaplan. De afsluiting van de Ooster se elde zal namelijk op de stromingen bij de Ke p van Goeree geen merkbare invloed meer ui efenen. V; de in 1969-1970 toegevoegde hoeveel- hc d zand van 400 000 m3 was na afloop van dc werkzaamheden nog ongeveer de helft in he aangevallen kustgedeelte aanwezig. Het to ile verlies tussen november 1969 en juni 1E 0 komt in orde van grootte overeen met he normale jaarlijkse verlies, dat varieert va gemiddeld 200 000 m3 tot maximaal on- ge eer 450 000 m3 zand. Tijdens de tweede su pletie, in 1971, toen 610 000 m3 zand aan de kust werd toegevoegd, is het verlies slechts 25% geweest. Na deze suppletie is in ongeveer een half jaar tijd, tot 1 maart 1972, nog eens 8% van het materiaal verloren gegaan, hetgeen ongeveer overeenkomt met een hoeveelheid van 50 000 m3. Na voornoem de datum resteerde nog ruim 400 000 m3 zand; de teruggang van de kunstmatig ver kregen nieuwe duinvoet was aanvankelijk geringer, maar nam later snel toe. Half april 1973 resteerde nog ca. 50 a 100 000 m3. Fig. 1 toont het verloop van de hoog- en laag waterlijn in de raaien 15" en 16" in de loop van de tijd. Uit de metingen kan worden afgeleid dat de erosie sinds de afsluiting van het Brouwershavense Gat niet veel groter is geweest dan daarvoor. Het tijdsverloop van twee jaar is echter nog te kort om te kunnen stellen dat de verwachte 349

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 27