De zandsluiting van de Geul in
de Oosterschelde
In e mond van de Oosterschelde kwamen
in et tracé van de afsluiting aanvankelijk
vie verschillende stroomgeulen voor, door
za dplaten van elkaar gescheiden. Een van
de e vier, de Geul, tussen de werkeilanden
Ne Itje Jans en Noordland is volgens het
op rationele plan van afsluiting in 1972
re is geblokkeerd. Deze deelsiuiting werd
ge saliseerd door de stroomgeul vol te
sp iten met zand. Er kwamen dus geen beton-
blckken of caissons aan te pas.
De Geul is met zand gesloten omdat bere-
ke ingen uitwezen dat dit niet slechts tech-
ni: ,h zeer wei mogelijk, maar ook het goed-
ko pste was. Om dit laatste te kunnen
va istellen moest onder meer een benade-
rei de schatting worden gemaakt van de te
ve vachten zandverliezen. Nu was dit niet de
eeiste keer dat een stroomgeul met zand
we d gedicht. In het Brielse Gat is dit twee
ke r gebeurd, een deel van de Lauwerszee-
dij is zo tot stand gekomen, en ook de
slu ting van het Noord-Pampus als onderdeel
va de Haringvlietsluiting en van het Sprin
ge sdiep in de Brouwersdam is met zand-
sp iten verwerkelijkt.
Ee samenvattend artikel over deze materie
ve :cheen in Bericht 62 (november 1972). Een
bij de Rijkswaterstaat ontwikkelde methode
orr de zandverliezen te voorspellen was al
en ale malen aan de praktijk getoetst. Bij de
za dsluiting van de Geul heeft men daar zijn
vo deel mee gedaan, en tegelijkertijd de
re: inmethode opnieuw verfijnd en getoetst.
De. gebruikte methode berust op de bereke-
nir van het zwevende zandtransport. Dat
all en het zwevende zandtransport in aan-
m< king wordt genomen heeft daar mee te
m en dat bij alle gerealiseerde zandslui-
tir en alleen fijn zand is gebruikt, met een
di neter van minder dan 250 micron. Het
bc emtransport kan in dat geval verwaarloosd
wc den. Wordt grovere specie, met een dia-
mt er van meer dan 300 micron gebruikt, dan
tel het bodemtransport wel mee.
Vc r de berekening van het zwevende trans-
po bestaan allang formules. Ze gelden echter
vo r stationaire stromen en onder even-
wi htsvoorwaarden, dat wil zeggen dat er
ge n erosie of sedimentatie optreedt. Aan
geen van beide voorwaarden wordt bij een
sluiting in een getijdengebied voldaan. De
stromen veranderen gedurende het getij van
snelheid en richting, en in het gebied van
het sluitgat treden zowel erosie als sedimen
tatie op, vanwege de versnellingen en ver
tragingen die de waterstroom in het gebied
van het sluitgat ondergaat. Het is echter
gelukt de formule voor stationaire stromen en
evenwichtstoestanden middels bepaalde
schematiseringen ook toepasbaar te maken
op de omstandigheden in een getijdegebied.
Een sluitgat kan worden verdeeld in twee
gebieden: het gebied van het stort en de
rest van het sluitgat. In beide gebieden wordt
de zandtransportcapaciteit, dat is de trans
portcapaciteit die onder evenwichtstoestand
optreedt, groter onder invloed van de toename
van de snelheid van de waterbeweging. Dat
betekent dat er erosie van de bodem optreedt.
Er is echter een zekere afstand nodig om een
bepaalde opgewervelde hoeveelheid zand
gelijkmatig over de verticaal te verdelen.
Doorgaans is die afstand langer dan de
breedte van het sluitgat. Daarom wordt uit
het sluitgat minder zand geërodeerd dan de
zandtransportcapaciteit aangeeft.
De evenredigheidsfactor kan worden bepaald
door de in een sluitgat opgetreden erosie te
vergelijken met de berekende zandtransport
capaciteit. Deze verhouding bleek te liggen
tussen 0,05 en 0,6 met een gemiddelde waarde
van 0,1. Tot nu toe werd altijd gerekend met
een verhoudingsfactor 0,25.
Op het stort krijgen we een geheel andere
toestand. Hier wordt zeer veel zand in
suspensie aangevoerd vanuit de perspijpen
zodat de hoeveelheid zand in het water veel
groter is dan de zandtransportcapaciteit. Er is
355