SCHOUWEN
Fig. 1. Situatie van de geuler
in de mond van de Ooster-
schelde
enige tijd nodig om zoveel zand naar de
bodem te laten zakken, dat in de verticaal
een evenwichtige concentratieverdeling wordt
bereikt. Een deel van het gespoten zand
blijft in suspensie, wordt door het sluitgat
heen meegevoerd, en komt buiten het tracé
van de afsluitdam terecht. Dit zand is men
kwijt. Bij de berekeningen wordt dit verlies
gesteld op tweemaal de zandtransportcapa-
citeit.
Om het zandverlies te kunnen berekenen
verdeelt men nu het lengteprofiel van het
sluitgat in een aantal segmenten met onge
veer gelijke bodemdiepte en stroomsnelheid.
Voor elk van deze segmenten wordt de
zandtransportcapaciteit over het getij bere
kend. Het zandverlies in kubieke meters per
getij wordt dan bepaald door de zandtrans
portcapaciteit voor het stort met een factor 2
te vermenigvuldigen en die voor het overige
deel van het profiel met 0,25. Deze procedure
wordt voor de verschillende stadia van de
afsluiting herhaald.
Nu hangt het van de zuigerproduktie op het
werk af, hoe snel de verschillende stadia
worden bereikt. Aangezien het zandverlies
wordt uitgedrukt in kubieke meters per getij,
behoeft het verder geen betoog dat hoe
hoger de zuigerproduktie is, des te sneller
de sluiting dus opschiet, hoe kleiner het
zandverlies zal zijn.
Met de bovenbeschreven rekenwijze wordt
overigens het brufo-zandverlies bepaald, al
dat zand dus, dat van het stort en van de
bodem van het sluitgat wegstroomt. Een deel
echter van het zand dat uit het sluitgat wordt
weggevoerd, slaat terzijde van de beteuge-
lingsdam, maar nog binnen de teenlijnen van
de definitieve dam neer. Dit zand kan in het
totale werk niet als verloren worden be
schouwd. Daarom voeren we nu een term
neffo-verlies in, dat is het verschil tussen
de zuigerproduktie en de sedimentatie
tussen de teenlijnen van de definitieve dam.
De voorspelde bruto-zandverliezen
De zandverliezen hangen behalve van de
zuigerproduktie ook af van de werkwijze die
men bij de sluiting toepast. Voor de afsluiting
van de Geul waren 5 werkwijzen denkbaar;
sluiting van noord naar zuid, al of niet voor
afgegaan door de uitbouw van een damvak
over de plaat bij Noordiand; sluiting van
zuid naar noord; sluiting van noord naar zui i
voorafgegaan door zandklappen tot N.A.P.
4 m en aanleg van twee damaanzetten, ei n
aan elke zijde van het sluitgat; en tenslotte
sluiting met twee storten, een aan de noord
en een aan de zuidzijde.
Het laatste alternatief is niet onderzocht,
aangezien bekend was dat de bruto-zand-
verliezen bij twee storten altijd hoger zijn dan
bij één stort. Bovendien moet de eigenlijke
sluiting dan plaatsvinden in het diepste ge
deelte van de geul, waar over een langere
periode hoge stroomsnelheden mogelijk
blijven. Ook de voorafgaande uitbouw van
een damvak over de plaat bij Noordiand
bleef ononderzocht. De resterende drie hoo'd-
varianten werden onderzocht aan de hand
van een aantal proefnemingen in het Ooster
schelde-model in het Waterloopkundig
Laboratorium De Voorst.
De verdeling van de stroomsnelheid over he
sluitgat werd voor iedere fase van de afslui
ting vastgesteld. Het ging daarbij vooral om
de stroomsnelheden aan de oppervlakte,
omdat in het model de waterdiepte in grote
356