behulp van modelproeven in het Waterloop
kundig Laboratorium na te bootsen, en er
nieuwe berekeningsmethoden, zoals het
CONSOL-programma, op toe te passen (zie
Bericht 61, augustus 1972).
Dit jaar heeft men ook geprobeerd een zet
tingsvloeiing op ware grootte uit te lokken,
en daar een dijkval uit te laten voortkomen.
De proef werd ondernomen in de bouwput
voor de uitwateringssluis in het werkeiland
Noordland. Er was dus geen echte water
kering mee gemoeid. Dat we nog steeds niet
voldoende inzicht hebben in deze materie
bleek wel daaruit, dat de zettingsvloeiingen
in de modelproeven en de uitgelokte dijkval
in de bouwput achterwege bleven, terwijl
anderzijds met grote frequentie dijk-, oever-
en plaatvallen blijven optreden in het Delta
gebied, zonder dat we in staat zijn, ze te
voorspellen. Hetzelfde geldt ten aanzien van
onvoorziene vloeiingen bij baggerwerk, zoals
te constateren viel in de bouwput op Noord-
land, in de werkhaven Sophiapolder, bij de
bodembescherming in het Brouwershavense
Gat, langs de werkeilanden en bij de aanzet
van de Oosterscheldedam op Noord-Beveland.
Zettingsvloeiing
In het woord zettingsvloeiing zit al opgesloten
dat er ook andere soorten vloeiing bestaan.
En inderdaad, bij het zuigen van zand, wan
neer er van zetting dus geen sprake is komt
er te midden van het vastgepakte zand ook
vloeibaar zand te voorschijn. Figuur 1 laat
zien hoe het zand aan de oppervlakte van
een te steil talud van vastgepakt zand water
kan opzuigen en vervolgens als een vloeibaar
mengsel naar beneden stromen; daarbij ziet
men ook mengselsprongen optreden.
Boven water kan men daarbij scholvormige
afschuivingen waarnemen van enkele meters
breedte. Zo'n vloeiing in vastgepakt zand zou
men een 'oppervlaktevloeiing' of 'zandregen'
kunnen noemen, om hem te onderscheiden
van een zettingsvloeiing in losgepakt zand.
Het tweede deel van fig. 1 laat zien hoe een
zettingsvloeiing zich voordoet en zich onder
scheidt van een oppervlaktevloeiing: het is
eenzelfde vloeiingspatroon, maar met een
dikker uitgezakte schol. Het verschil ligt in het
feit dat in de dikkere schol zand een zoge
naamde 'vloeistructuur' aanwezig is, zonder
dat het water opgezogen heeft. De dikke schol
kan daardoor als een pudding in elkaar zak
ken en na al dan niet extra water te hebben
opgezogen, langs het talud naar beneden
stromen.
Deze voorstelling van het vloeiingsproces is
afgeleid uit een serie modelproeven schaal
1 20, waarbij geprobeerd werd vloeiingen te
forceren door zand weg te zuigen. De taluds
waren daarbij steeds steiler dan het natuur
lijk talud. Er is inmiddels een nieuwe proeven-
serie begonnen, schaal 1 5 ditmaal, waarbij
men zettingsvloeiingen tracht uit te lokken in
zand dat in losse pakking is gebracht. Een
schuif die aan het einde van het zandlichaam
staat onder een helling van 2 1 wordt om
hooggetrokken, met de bedoeling dat de
schuifspanning zo snel zal toenemen, dat een
zettingsvloeiing volgt met een evenwichts-
helling flauwer dan 1 2, dat is het natuurlijk
talud. Ondanks de volgens het dichtheids-
onderzoek aanwezige losse pakking van het
materiaal ontstond tot nu toe slechts een
oppervlaktevloeiing met een evenwichtshellinc
gelijk aan het natuurlijk talud.
De wateroverspanningen waren kort na het
lichten van de schuif plaatselijk gelijk aan de
bovenbelasting. Op grond daarvan mocht ver
wacht worden dat een groot verweekt gebied
zou afschuiven. Voordat er echter beweging
zichtbaar werd liepen de wateroverspannin
gen alweer terug, en veranderden op som
mige plaatsen zelfs in onderspanningen. Het
talud bleef dan ook aanvankelijk staan. Pas
toen er water was binnengezogen in het talud
ontstond er een oppervlaktevloeiing, maar
niet zo'n sterke dat een eindtalud werd bereik
met een flauwere helling dan 1 2. De valproe
die in de zomer van 1973 werd gedaan op het
werkeiland Noordland, verliep al met niet
meer succes. Aan het binnentalud van de
bouwput voor de ontwateringssluis wilde men
een natuurlijke helling baggeren van 1 2 tot
12 m beneden N.A.P., en daarna een zettings
vloeiing inleiden, die dan zou overgaan in
een 'dijkval'. Zoals fig. 2 laat zien ontstond er
al een vloeiing op een veel te vroeg tijdstip
bij een talud van 1 4 tot N.A.P. - 7 m. Hoewe
de vloeibaarheid van het zand zich volgens
de waterspanningsmeters niet verder uit
breidde dan een schol van hooguit enkele
meters, kwam er bij de oppervlaktevloeiing
zoveel zand los, dat de zandstroom tot ver
achter de cuttermond doorvloeide, met een
evenwichtshelling van 1 10. Ook ontstond e
aan de voorkant een flinke bres in de dijk,
echter niet voldoende groot om de dijk verde
te doen afschuiven.
Oever-, dijk- en plaatvallen
Op grond van het boven opgemerkte zou me
de vraag kunnen stellen of plaat-, oever- en
dijkvallen soms ook door oppervlaktevloeiin
gen worden veroorzaakt. Dat ze niet worden
ingeleid door een baggerwerktuig, maar doo
een plaatselijke afschuiving met voldoende
388