tijdens de afvoergolven. Deelt men de dag- overschrijdingsfrequentie door de topover- schrijdingsfrequentie, dan heeft men de ge middelde duur in dagen van de overschrijding /an een bepaalde afvoer. Voor de Rijn te .obith blijkt bij een afvoer van 18.000 m3/sec de gemiddelde overschrijdingsduur één dag e zijn, hetgeen betekent dat de top- en de dagoverschrijdingsfrequentie aan elkaar gelijk zijn. Uitgaande van deze gegevens kan gesteld worden dat de bijbehorende H.W.- jtand op de bovenrivier, wanneer bij de maatgevende afvoer een geringe getijbewe ging aanwezig zou zijn, 1 keer per 1666 jaar overschreden zou worden. 0e consequentie hiervan is, dat tussen het oenedenrivierengebied en het bovenrivieren- gebied een overgangsgebied moet worden ngelast, om de verschillen in uitgangspunt Hoek van Holland en de grootte van de Rijnafvoer te Lobith. Deze berekeningsresul taten hebben er mede toe geleid dat het overgangsgebied op de Boven Merwede is gesitueerd tussen het splitsingspunt bij Werkendam (km 961.000) en de peilschaal te Herwijnen (km 945.325). Op de Lek ligt het overgangsgebied tussen de peilschaal te Schoonhoven (km 971.610) en de peilschaal te Jaarsveld (km 961.615). Uit de betrekkingslijnen zijn de overschrij dingsfrequenties van de H.W.-standen op verschillende stations volgens de eerder aangegeven methode berekend. Deze gege vens hebben, in combinatie met de uitgevoer de stroombaanberekeningen op de Rijn en zijn vertakkingen, geleid tot de in fig. 1 aangegeven basispeilen langs verschillende riviertrajecten. SOOO 1O000 15000 2000Q AFVOER BOVENR'JNTE LOBiTH W m3/sec 5000 10000 15000 20000 25000 AFVOER BOVENRUN TE LOBITH IN m3fs«C net betrekking tot de basispeilen te over- ruggen. De grens van het overgangsgebied al aan de zijde van het benedenrivieren- ebied moeten liggen op een punt waar de tormvloeden het basispeil in overwegende ïate bepalen. Aan de bovenrivierzijde zal de rens zich op een punt moeten bevinden waar e bovenrivier vrijwel uitsluitend het basispeil i epaalt. Gebruik makend van de nieuwste i ïzichten met betrekking tot het afvoerregime an de Rijn heeft men de optredende hoog- aterstanden in het benedenrivierenstelsel c pnieuw berekend voor verschillende combi- i aties van stormvloeden en rivierafvoeren. f nige resultaten van deze berekeningen zijn v eergegeven in fig. 2, waarin betrekkings- I nen te zien zijn voor de hoogwaterstanden t Dordrecht. Werkendam, Gorirtchem en l-erwijnen, de hoogte van de stormvloed te Op grond van het voorgaande zijn in augustus 1971 de ontwerppeilen vastgesteld langs de Bovenrijn en zijn takken, inclusief de over gangsgebieden. In de toelichting wordt ver meld dat in het benedenstroomse gedeelte van de overgangsgebieden overeenkomstig het advies van de Deltacommissie ten aanzien van de beveiliging van de gebieden buiten centraal Holland, een economische reductie van 30 cm op de basispeilen is aangebracht. In de overgangsgebieden wordt de econo mische reductie geleidelijk tot nul vermin derd, zodat de ontwerppeilen op de boven- rivieren gelijk worden aan de basispeilen. Daarmee wordt tevens bereikt dat de ont werppeilen in het overgangsgebied en in het bovenrivierengebied vrijwel een gelijke over schrijdingsfrequentie hebben. 339

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 27