li igen zijn voor een groot aantal plaatsen d ;rgelijke correlaties van H.W.- en L.W.- s anden vastgesteld. Uit deze correlaties is h at verloop van de H.W.- en L.W.-standen op esn bepaalde plaats bij gemiddeld getij in z ;e als functie van de Bovenrijnafvoer be paald. In fig. 2 wordt voor een aantal meet- s.ations een vergelijking getrokken tussen het c dus bepaalde verloop in werkelijkheid en Dlgens de voorspellingen. Het blijkt dat er san redelijke overeenstemming bestaat tussen voorspelling en werkelijkheid. oorts zijn uit de verrichte natuurwaarnemin- c en frequentieverdelingen samengesteld van te H.W.-standen in het noordelijk Deltagebied. V 'anneer de natuurwaarnemingen sinds de af- s uiting van het Haringvliet hiertoe direct wor- cen toegepast, dient bedacht te worden dat v e statistisch gezien met betrekkelijk weinig SPIJKENISSE I 2?' my BOVENR'JNAFVOER 2400-3000 m/sec .2 _1 NAP .1 *2 WATERSTANDEN TE HOEK v HOLLAND IN m tov NAP aarnemingen te maken hebben. De vraag t ent zelfs gesteld te worden in hoeverre een eekproef van 2 a 3 jaar waarnemingen i presentatief is. Om hier een indruk van te ijgen zijn tevens frequentieverdelingen atekend van de H.W.- en L.W.-standen te oek van Holland en van de Bovenrijnafvoer Lobith voor de genoemde periode. Deze t equentieverdeling kan dan vergeleken wor- en met die over een veel langere periode (zie f g. 3). Dan blijkt dat de H.W.-standen te i oek van Holland een systematische verande- t ng hebben ondergaan, die wellicht kan orden toegeschreven aan de uitvoering van ce Europoortwerken. Hiernaast is het echter i et uitgesloten dat de door de afsluiting van tet Haringvliet veroorzaakte verhoging van de c pperwaterafvoer langs de Rotterdamse 'aterweg in dit verschijnsel een rol speelt. Het onderzoek naar de oorzaken van de syste matische veranderingen in de verticale getij beweging te Hoek van Holland duurt nog voort. Daarbij zal ook een mogelijke rijzing van de gemiddelde zeespiegel in de be schouwingen betrokken moeten worden. Uit een vergelijking van beide frequentiever delingen van de Bovenrijnafvoer blijkt dat de Rijnafvoer sinds de afsluiting van het Haring vliet aanzienlijk lager is geweest dan statis tisch gezien mocht worden verwacht. Beide verschijnselen doen zich gevoelen in de voor de H.W.-standen samengestelde frequentieverdelingen (zie fig. 4). Die stations die onder directe invloed staan van de situatie bij het station Hoek van Hol land, vertonen ook dezelfde systematische afwijkingen. Stations die directer beïnvloed worden door de Rijnafvoer, vertonen afwij- Fig. 1. Correlaties tussen de H.W.- en L.W.-standen Spijke- nisse en Moerdijk en de H.W.- en L.W.-standen te Hoek van Holland 407

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 35