De ontzilting van het Lauwersmeer In twee voorgaande artikelen in het Driemaan delijks Bericht werden belicht de ontwikkeling van de vissershaven (mei 1972) en de recre atie (augustus 1972) in het Lauwerszeegebied. Enige facetten van de inrichting en de natuurlijke ontwikkeling van het drooggevallen gebied komen thans aan de beurt. Toen de Lauwerszee in 1969 werd afgesloten, bleef er 60 miljoen m3 zeewater in achter. Zeewater bevat hier per liter ongeveer 25 gram keukenzout, overeenkomend met onge veer 15 gram chloride. De verwachting was dat het meer betrekkelijk snel zou ontzilten, zodat binnen enkele jaren de eindtoestand zou worden bereikt. De werkelijkheid was nog gunstiger: reeds na een half jaar werd een zoutgehalte gemeten dat vrijwel overeen kwam met dat van het op de boezem uit gelaten water. Gelet op de grote mate van doorstroming van het meer is dat niet verwonderlijk. Via Dok kumer Nieuwe Zijlen en Zoutkamp wordt meer dan de helft geloosd van het overtollige water van de Friese boezem. Samen met het over tollige water uit Groningen en Drente en het uit de directe omgeving rechtstreeks op het meer uitgeslagen water is dat jaarlijks ruim 1 miljard m3 water, dat door de spuisluizen van Lauwersoog naar de Waddenzee wordt afgevoerd. De inhoud van het meer wordt per jaar dus bijna 20 maal 'uitgewisseld'. Sinds de afsluiting is het chloride-gehalte regelmatig op diverse plaatsen van het Lauwersmeer bemonsterd. In deze metingen vormt Oostmahorn een centraal punt; de resultaten van de metingen aldaar zijn in fig. 1 weergegeven voor het gehele eerste jaar na de afsluiting. Het tweemaal daags bepaalde chloride-gehalte van het oppervlaktewater wordt in die grafiek vergeleken met de ge gevens van een minder frequente bemonste ring op 12 meter diepte en met de bemon stering van 18 meter diepte nabij het sluitgat. Reeds na ruim 3 maanden blijkt het chloride- 418

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 46