'OS FA ATGEH ALTE
ZUURSTOFVERZADIGINGSPERCENTAGE
ig. 2. Waterkwaliteit in het
auwersmeer (analyse R.I.Z.A.
an monsters genomen bij de
puisluizen)
Fig. 1. Verloop van het zout-
c ehalte op verschillende
plaatsen en waterdiepten in het
l auwersmeer sedert de afslui-
t ng
ZOUTGEHALTE OPPERVLAKTEWATER (OOSTMAHORN)
ZOUTGEHALTE OP 18 m DIEPTE (SLUITGAT)
ZOUTGEHALTE OP 12 m DIEPTE (OOSTMAHORN)
TT
gehalte van 15 g/l gedaald te zijn tot minder
dan 1 g/l. In het najaar van 1969 worden
waarden bereikt beneden 0,5 g/l en nadert
het zoutgehalte dat van het vanaf het oude
land gespuide water. In de droge zomer van
1970 kon het reeds worden benut voor sup
pletie van aangrenzende landbouwgronden.
Een zouttong valt ook dicht onder de afsluit
dijk bij het sluitgat niet te constateren. Wel
komt in de metingen op deze plaats een
enkele maal een uitschieter voor (zie vooral
augustus 1969). Deze stijgingen van het zout
gehalte moeten zijn veroorzaakt door in
stroming van zout water via de spuisluizen.
Ze vormen het leergeld voor de eerste be
diening van de sluizen, waardoor bij niet
tijdig sluiten van de deuren een zoute onder
stroom naar binnen kan komen wegens
onvoldoende tegendruk van het zoete water.
De cijfers van november laten op de ver
schillende plaatsen vrijwel identieke waarden
zien. Hieruit valt af te leiden dat vooral bij
winderig weer een welhaast volledige men
ging optreedt. De wel eens geopperde vrees
voor een ongunstige ontwikkeling in de
diepere gedeelten lijkt ongegrond. Tijdens
droge perioden en bij rustig weer werd op
deze plaatsen gedurende de volgende zomers
een verhoging van het zoutgehalte vastgesteld
tot maximaal 2 g/l.
Het kwaliteitsbeheer van het Lauwersmeer
berust sinds 1972 bij de provincies Friesland
en Groningen, die al vanaf 1970 hun meet
programma daarop hebben afgestemd.
Daarnaast wordt de waterkwaliteit ten dienste
van de landbouw en het recreatieve gebruik
van het meer in het oog gehouden door de
Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Het
Ministerie van Landbouw en Visserij stelt
419