kenbaar. Door de veranderde milieu-omstan digheden, zoals ontzilting van de bodem, verschenen er nieuwe soorten: Bergbasterd- wederik (Epilobium montanum), Kleine klis (Arctrum minus), Riet (Phragmites australis), Boswilg (Salex caprea) en Lijsterbes (Sorbus Spec.) Naarmate deze veranderingen zich voortzetten, zal ook de successie - dat is de verandering van de ene vegetatiesoort in de andere - voortgaan. De vegetatieverschiilen vóór de afsluiting werden niet alleen veroorzaakt door de getij omstandigheden, maar ook door andere ver schillen, zoals variaties in bodemsamenstel ling. Dit rechtvaardigt de verwachting dat, waar de bodem ongelijksoortig blijft, ook een behoorlijke variatie zal blijven bestaan in de plantengemeenschappen. De oorspronkelijke vegetatie wordt echter benadeeld door egalisatie en landbouwkun dige werkzaamheden als eggen en ploegen. Soorten als Fioringras (Agrostes Stolonifera), Rood zwenkgras (Festuca rubra) en Engels raaigras (Lolium perenne) die hier worden ingezaaid, of Akkerdistel (Cirsium arvense) en Brandnetel (Urtica dioica), die zich hier goed thuisvoelen, verdringen dan de aanvankelijke flora. Het gevaar is niet denkbeeldig dat door bovengenoemde grondbewerking, bespuiting en bemesting, aanzienlijke vegetatieve waarde verliezen zullen optreden. De Zulte heeft zich in dit gebied al dan niet kunnen uitbreiden, afhankelijk van de mate van beweiding. Op een onbeweid deel van de zuidelijke schorren heeft de Zeeaster zich aanzienlijk uitgebreid. Daar waar door aanleg van kaden zomer- poldertjes zijn gevormd, is slechts weinig van de oorspronkelijke vegetatie overgebleven. Het Halsgors en het Stellegors zijn veranderd in bouwland, voornamelijk voor bietenteelt in gebruik. In de Polder van Struyck zijn nog interessante grasland-vegetaties aanwezig, waarin de wisselwerking tussen de natuurlijke variatie van het gebied en het kleinschalig en gedifferentieerd ingrijpen van de mens op aantrekkelijke wijze tot uiting komt. Planten soorten die hier opvallen: Engels raaigras, Fioringras, Zilte rus (Juncus gerardii), Katte- doorn (Ononis Spinosa), Gewoon en Stomp kweldergras. Veranderingen die optreden als gevolg van de afsluiting zullen in dit soort gebieden waarschijnlijk langzamer ver lopen dan in de niet-bekade schorren. Werden in 1972 op het gehele gebied van de Slikken van Flakkee 140 soorten aangetroffen - waar bij de representanten van het zilte slikken- en schorrenmilieu de grootste oppervlakte be sloegen -, in 1973 bedroeg het aantal soorten Op de achtergrond Wilgen roosje, op de oeverwal Obione en Engelwortel Fig. 1. Vegetatie-eenheden op de voormalige schorren en slikken. De vegetatie-eenheden zijn genoemd naar de soorten die er domineren (abundantie- cijfer 4 of 5) 380

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 8