Fotogrammetrische kusthoogtemetingen langs de Nederlandse Noordzeekust Het is dit voorjaar uit dagbladberichten wel gebleken dat de Nederlandse kust geenszins ir rust verkeert - grote stukken strand en zelfs d nn worden bij storm weggeslagen, en bij ri stiger weer treedt vaak weer massale aan- z, nding op. Ook bij de uitvoering van het Dsltaplan komen problemen voor die betrek- k ng hebben op de kustontwikkeling. Het leek daarom op zijn plaats, in deze Berichten k rt verslag te doen van de nieuwe ontwikke- li igen in de kusthoogtemeting. V rlgens de 'Instructie kustmetingen Rijks- witerstaat 1963' moet de Nederlandse Noord- z< ekust jaarlijks worden bemeten in meet- n aien op een onderlinge afstand van 200 m; d geldt alleen voor kustgedeelten die niet d >or strandhoofden worden verdedigd. Zijn e wel strandhoofden aanwezig, dan geschiedt d vaststelling der raaien afhankelijk van de lii ging der strandhoofden: de meetraaien zijn geprojecteerd in het midden tussen twee hi ofden en aan beide zijden op 20 m uit de a: van een hoofd. De instructie schrijft verder vt or dat de hoogtemetingen in een meetraai la idwaarts moeten worden verricht vanuit het n Ipunt tot 25 m voorbij de top van de voorste d inregel; dit gebied staat bekend als de zt ereep. De meetafstanden bedragen op het st andgedeelte 5, 10 of 20 m. In het duin- te rein zijn ze beperkt tot 2,5 m. De diepte- mrtingen strekken zich vanuit het nulpunt 8( 0 m, of bij zeer brede stranden, 600 m zeewaarts uit. D instructie van 1963 betekende een zeer giote intensivering van de kustbemeting. G 'durende de 80 a 100 jaar voorafgaande a; n dat jaar werd slechts de afstand van drie pi nten tot het nulpunt in de raai bepaald, en wol die van het gemiddeld laagwater, het gemiddeld hoogwater en de duinvoet. De hoeveelheid meetwerk langs onze 340 km lange Noordzeekust is in vergelijking daarmee enorm toegenomen. Vooral de kusthoogte metingen, die moesten worden gedaan in 3000 meetraaien, namen zeer veel mankracht en tijd in beslag. Men werkte met een water pasinstrument en een meetband, of met een zelfreducerende tachymeter, waarin de twee vorige apparaten als het ware gecombineerd zijn. Maar omslachtig en langdurig werk bleef het. Het lag daarom voor de hand, om te zien naar een meetmethode die sneller en efficiënter tot het doel zou leiden, en boven dien de mogelijkheid zou bieden de stortvloed van gegevens in zo'n vorm te krijgen dat hij automatisch zou kunnen worden verwerkt. Een kans daartoe leek de luchtfotogrammetrie te bieden. In samenwerking met de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat zijn proefnemingen verricht in vijf meetraaien bij het Wassenaarse Slag. De raaien werden zowel terrestrisch als fotogrammetrisch meermalen bemeten. De vlieghoogte bij de fotovluchten bedroeg onge veer 600 m; de camera had een brandpunts afstand van 15 cm. Daarmee werd een op- nameschaal verkregen van 1 4000. In de vliegrichting overlapten de fotobeelden elkaar voor 60%. Na zorgvuldige analyse van de meetuitkomsten bleek de luchtfotogramme- trische meting nauwkeuriger te zijn dan de terrestrische meting, vooral in het heuvel achtige duinterrein. Na dit opvallend goede resultaat kon worden besloten tot het massaal gebruik van luchtfotogrammetrie voor de kust hoogtemeting, ter vervanging van de gebrui kelijke terrestrische metingen. Voor een kuststrook 'vliegklaar' is, moeten er 413

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 41