Het rapport van de Commissie Oosterscheide n Bericht 65 (augustus 1973) werd mededeling jedaan van de voorgenomen instelling van ;en commissie, die - kort geformuleerd - aan ie Minister van Verkeer en Waterstaat zou apporteren en adviseren omtrent de moge- jkheden om de veiligheids- en milieuaspecten lie bij de Oosterscheldewerken in het geding ijn, beide op optimale wijze tot hun recht te oen komen door een alternatief voor de in iet Deltaplan voorziene afsluiting van de Dosterscheldemond. ot voorzitter van de Commissie Ooster- chelde, die op 15 augustus 1973 door de Minister werd geïnstalleerd, werd benoemd inr. J. Klaasesz, oud-commissaris der Koningin n de provincie Zuid-Holland; ot lid: irof. dr. P. G. Fohr, hoogleraar in de water- oorziening te Wageningen; >rof. ir. J. L. Klein, oud-buitengewoon hoog- eraar in de waterbouwkunde te Delft; irof. dr. P. Korringa, directeur van het Rijks- nstituut voor Visserij-onderzoek; irof. dr. D. J. Kuenen, directeur van het lijksinstituut voor Natuurbeheer; F. H. van der Linde van Sprankhuizen, irecteur van de Provinciale Planologische Dienst van Gelderland; rof. P. de Wolff, hoogleraar in de wiskundige conomie te Amsterdam, en t ot secretaris Terluin, oud-directeur van de Provinciale Waterstaat in Zuid-Holland. li het instellingsbesluit werd vastgelegd, cat de commissie uiterlijk 6 maanden later, cat wil zeggen medio februari 1974 haar npport zou uitbrengen. Inderdaad is het de commissie gelukt haar rapport tijdig gereed te hebben; de officiële aanbieding ervan kon op 1 maart plaats vinden. Blijkens het rapport heeft de Commissie Oosterscheide tal van alternatieven en varianten tegen elkaar afgewogen. Voor het merendeel betroffen deze varianten combina ties van zoete en zoute bekkens, de laatste al dan niet met getijbeweging. Een duidelijke voorkeur is door de commissie uitgesproken voor een plan dat - zonder onderbreking van de getijbeweging in de eigenlijke Oosterscheide - zou resulteren in een dam met afsluitbare stormvloedkering in de Oosterscheldemond, bij voorkeur aange vuld door twee secundaire dammen met schutsluizen: een in het Keeten en een in het oostelijk deel van de Oosterscheide tussen de oesterbanken bij Yerseke en de nieuwe Schelde-Rijnverbinding. Het plan zou zodanig moeten worden uitge voerd dat het getij weliswaar zou blijven bestaan, maar toch zou worden afgedempt tot een gemiddeld tijverschil van 1,8 m ter hoogte van de mosselverwaterplaatsen bij Yerseke, terwijl de stormvloedstanden achterin het Oosterscheldebekken met ongeveer 70 cm zouden worden verlaagd. Als voornaamste voordelen van dit plan ziet de commissie: dat de vermindering van de verticale getijbeweging de veiligheid van de door de Oosterscheide bespoelde gebieden voldoende zal verzekeren zonder verhoging van de bestaande dijken; dat het bestaande bijzonder waardevol ge achte getijdemilieu in het grootste gedeelte van de Oosterscheide gehandhaafd zal blijven; dat de oester- en de mosselteelt in stand 377

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 5