De orde van grootte van algen ligt tussen enkele en enkele honderden micrometers (1 micrometer 1/1000 millimeter). Hun levensduur ligt in de ordegrootte van dagen, maar is moeilijk te meten omdat de voort planting bij algen meestal door deling ge schiedt. De levenscyclus ligt in de zomer in de ordegrootte van 1 dag. Door deze korte levenscyclus zijn algen in staat zeer snel te reageren op veranderingen van het milieu, bijvoorbeeld door opeens sterk in aantal toe te nemen. Verstoringen, zoals een sterke ver rijking met voedingsstoffen, kunnen dan ook snel een algenbloei tot gevolg hebben. Een bos reageert zeker ook op een dergelijke verrijking, maar het zal veel langer duren voordat de levensgemeenschap verandert. De eerste veranderingen zullen ook hier optreden bij de organismen met de kortste levenscyclus (bijvoorbeeldl bacteriën). Veranderingen in het bodembestand kunnen wel optreden als de verstoring aanhoudt, maar bij een kort durende verandering zal het bodembestand niet veranderen. De verschillen in grootte en in de duur van de levenscyclus worden bepaald door biolo gische wetten. Grote organismen hebben een lange levenscyclus en kleine een zeer korte. Grote organismen hebben ook meer interne organisatie dan kleine. Dit is zeer begrijpelijk als men bijvoorbeeld vergelijkt, welke eisen er worden gesteld aan de transportmechanis men in een alg en in een boom. Een alg is meestal een eencellig organisme dat z'n anorganische voedingsstoffen direct opneemt door de celwand. Daar hij in het water leeft is de watertoevoer ook geen probleem. De aan bepaalde stoffen gebonden energie kan dan door eenvoudige diffusie in de cel op alle plaatsen waar die nodig is terechtkomen. Geheel anders is dit bij een boom; hier be staan speciale kanalen om water en anorga nische voedingsstoffen over aanzienlijke afstanden van de wortels naar de bladeren te vervoeren en om de energie bevattende stoffen naar alle delen van het organisme te leiden. Doordat een boom zo groot is en hij bovendien niet door water ondersteund wordt, heeft hij veel steunweefsel nodig, hetgeen bij algen ontbreekt. Een boom heeft dus een eigen transportsysteem voor zijn nutriënten. Een alg is voor zijn nutriëntentoevoer in principe aangewezen op waterbeweging, die altijd meer of minder sterk optreedt. We hebben tot nu toe alleen gesproken over het inwendige mechanisme van het systeem. Belangrijk zijn echter ook de relaties die het onderhoudt met de omgeving; ieder eco systeem maakt immers op zijn beurt deel uit van een groter complex van deelsystemen die samen weer als een groter ecosysteem kun nen worden beschouwd. Het wel en wee van een ecosysteem kan in belangrijke mate af hangen van wat er in zijn omgeving gebeurt en het kan dus slechts tot op bepaalde hoogte op zichzelf worden beschouwd, af hankelijk van de mate van isolatie ten op zichte van de omgeving. Het systeem zal zich zoveel mogelijk instellen op en aanpassen aan de invloeden van buiten; de kwaliteit en de stabiliteit van het systeem hangen er dus in belangrijke mate van af, in hoeverre het daarin slaagt. Zo wordt de ecologie van een waterbekken mede in belangrijke mate bepaald door zijn plaats in het hydraulische systeem waarvan het deel uitmaakt, bijvoorbeeld als bergmeer in de bovenloop van een rivier of als estua rium aan zijn monding in zee; daarnaast oefent de hydrologische situatie van het direct omringende gebied mede een grote invloed uit. Vooral voor de stofhuishouding kan dit van belang zijn. Het ligt immers voor de hand dat het gebeuren in een ecosysteem in belangrijke mate zal kunnen worden be- invloed, indien aan dat systeem van buiten nieuwe stof wordt toegevoegd of eruit wordt afgevoerd. In een bos is dit meestal nauwe lijks het geval. De hoeveelheid stof van verschillende aard die is opgesloten in humuslaag, hout en bladerdak blijft meestal vrijwel constant. Anders is dit bij een water bekken dat meestal nieuwe stof krijgt toege voerd met het erin afstromende water. Zonder deze watertoevoer was het bekken in de meeste gevallen niet eens ontstaan. Indien de toevoer van stoffen de afvoer overtreft, hetgeen bij vijvers en meren veelal het geval zal zijn, kan het bekken op de lange duur geheel verlanden. Voor rivieren, die uiteinde lijk hun stoflast in zee kunnen kwijtraken, geldt dit niet, en evenmin voor sommige baaien en estuaria waarin het geulenstelsel zich zeewaarts verdiept, zodat het overschot aan materiaal daarheen kan worden afge voerd. Sommige estuaria en baaien kunnen op de duur desondanks verlanden door verzanden en aanslibben; de wordingsgeschiedenis van Nederland kent hier vele voorbeelden van. 438

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 10