gische omstandigheden sterke variaties gaan
vertonen. Het is daarbij onvermijdelijk dat dan
in het gehele bekken een in hydrobiologisch
opzicht belangrijke grens van 16 000 mg Cl/I
in zout water en 300 mg Cl/I in zoet water
wordt onderschreden, dan wel overschreden.
Zowel de variaties van korte duur als de
veranderingen op lange termijn hebben
nadelige gevolgen voor de bestaande levens
gemeenschappen.
Met name de soortenrijkdom en de stabiliteit
van het aquatisch milieu zullen er ernstig
onder lijden. Bovendien zullen in een ver-
ziltend zoet meer de gebruiksmogelijkheden
van het water sterk teruglopen.
De nadelige effecten van de lozingen van brak
water zijn in beginsel wel tegen te gaan met
verversing van de bekkeninhoud met een
overvloed van zoet water. Het is echter denk-
Fig. 2. Zoutbelasting op het
Grevelingenmeer, het Zeeuwse
en het Veerse Meer in 1972,
uitgedrukt in duizenden tonnen
Fig. 3. Fosfaatbelasting op het
Grevelingenmeer, het Zeeuwse
en het Veerse Meer in 1972,
uitgedrukt in tonnen
442