Fig. 4. De soortenrijkdom van verscheidene natuurgebieden vergeleken met de standaardlijn voor de soort-oppervlakterelatie in de Nederlandse flora (uit: 'Voorne in de branding', 1968) kunnen binden of door verschillen in samen stelling van de humus. Daarnaast traden toch ook kleine verschillen op in zoutgehalte en vochthuishouding en in de mineralenrijkdom van de bodem. In het algemeen kan gesteld worden dat een voedselarm, doch kalkrijk milieu de uitgangssituatie vormde voor de nieuwe ontwikkelingen. Aanspoelen van organisch materiaal of strooisel van gevestigde planten vormt een kiembed voor diverse soorten en werkt boven dien mee aan de bodemvorming door de vorming van humus. Planten als Duindoorn kunnen atmosferische stikstof in wortelknolletjes binden. Deze stik stof komt bij afsterven van de wortelknolletjes geleidelijk in voor planten opneembare vorm vrij, zodat andere plantensoorten ervan kunnen profiteren. De eerste pionierplanten geven buitendien beschutting aan soorten die zich in een later stadium vestigen. Naarmate de vegetatie ontwikkeling verder gaat, zal concurrentie gaan optreden tussen planten of groepen planten. Diep wortelende planten zoals Duin riet kunnen zich tijdens een periode van rela tieve droogte handhaven en zelfs uitbreiden ten koste van meer vochtminnende soorten als Riet. Houtige gewassen zijn op hun beurt weer in staat Duinriet te verdringen doordat ze een belangrijk deel van het licht weg vangen. Na het ontstaan van struwelen en bossen kunnen sommige plantensoorten zich vesti gen, die als typische bosplanten hun korte levenscyclus in het voorjaar voltooien, voor dat de schaduw te groot is geworden. Een niet onbelangrijk deel van de aanwezige flora is aangevoerd of verspreid door dieren. Vooral vogels dragen plantendelen aan, hethij met hun veren of poten hetzij via hun uitwerpselen en kunnen zo één of meer voor een bepaald gebied nieuwe soorten introdu ceren. Vruchtdragende soorten als Aardbei, Meidoorn, Duindoorn en Bramen zijn zelfs grotendeels op deze verspreidingsvorm aan gewezen. In mindere mate geldt dit ook voor Brunei, Strandzoutgras en Zeebies. Het aan deel van andere diergroepen bij de versprei ding van diasporen is aanzienlijk geringer dan dat van vogels. Plaatselijk kan door concen tratie van uitwerpselen, bijv. op een slaap plaats van duiven of spreeuwen, een stikstof- minnende vegetatie opschieten. Van hun kant profiteren vogels en andere dieren ook van de nieuwe situatie, die voedsel, rust- en nestelgelegenheid biedt (zie ook tabel I). 450

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 22