voor respectievelijk het Veerse Meer en het
Grevelingenmeer tijdens de laatste grote
storm van 1973. Om de vervalkromme te
interpreteren heeft men tevens een voor
stelling nodig van het verloop van de wind
snelheid en de windrichting. Daarom zijn deze
gegevens voor het station Vlissingen onder
aan de figuur meegegeven.
Tussen 16 en 17 uur daalde de windsnelheid
van gemiddeld 17V2 m/sec tot I4V2 m/sec
om 18 uur. Om 19 uur was de snelheid weer
toegenomen tot 16 m/sec. Daarna nam de
windsnelheid af tot 8 m/sec om 22 uur.
Tevens ruimde de wind toen van NNW naar
NW ten Noorden. De stuwende kracht waar
mee het water tot dan toe in oostelijke
richting was gedreven, viel daarmee gedeelte-
ijk weg, wat tot direct gevolg had dat de
waterstanden te Kats en te Bruinisse scherp
daalden, zelfs tot beneden de waterstanden
aan de westzijde van beide meren. Op 15
december luwde de storm. Beide meren
(wamen toen in een periode van uitslingering,
wat vooral aan de vervalkromme van het
Grevelingenmeer goed te zien is. Bereke
ningen en metingen van stroomsnelheden
zijn in de beide meren niet uitgevoerd. Uit
gaande van de resultaten van vroegere
berekeningen en metingen kan vrijwel met
zekerheid worden gezegd dat de stroom
snelheden tijdens de hier besproken storm
achtige perioden vrij groot zijn geweest, en
dat ze de menging in beide meren aanzienlijk
hebben bevorderd.
Golfwaarnemingen
Tijdens de stormen van 21 oktober, 13 novem-
oer en 14 december 1973 zijn hoge golven
voor de kust opgetreden. Figuur 7 geeft een
overzicht van de verschillende meetstations
die tijdens de stormperiode informatie over
de golfbeweging hebben verzameld. De
meetstations O.S.X., BG II, Ha VI en Ha I
staan langs de zeewaartse rand van de
onderwaterdelta van de Oosterschelde, het
Brouwershavense Gat en het Haringvliet. De
twee eerstgenoemde stations op een diepte
van N.A.P. - 10 m, en de overige op N.A.P. -
5 m. Daarnaast bevinden zich nog twee
stations in de nabijheid van het damtracé van
de Oosterschelde op ongeveer N.A.P. - 5 m,
één station op 1 km zeewaarts van de Haring-
vlietsluizen en één meetstation ten zuidwesten
van de Maasvlakte. Twee van deze meet
stations, Ha VI en Ma III, zijn tijdens de storm
van 12 en 13 november omvergegaan, terwijl
O.S. X tijdens de novemberstorm defect was.
Uit de verkregen golfregistraties is een aantal
karakteristieke parameters van het golfbeeld
berekend, de gemiddelde golfperiode en de
significante golfhoogte, dat is de gemiddelde
hoogte van het hoogste derde deel der
golven van een waarneming. In het algemeen
kan een duidelijke invloed worden vastgesteld
van variaties in de windsnelheid. Daarnaast
valt, met name voor de meetstations O.S. IX,
O.S. IV en E '70, de invloed op van het water
standsverloop.
Tijdens de storm van 21 oktober zijn de
hoogste golven opgetreden omstreeks het
hoogwater van 10 uur.
Langs de zeewaartse rand van de onderwater
delta zijn in de Oosterschelde significante
golfhoogten en gemiddelde golfperioden
gemeten van respectievelijk 4,6 m en 6,6 sec
bij een waterstand van ongeveer N.A.P.
2 m. In de mond van het Haringvliet zijn wat
Fig. 7. Plaats van golf- en
getijmeetopstellingen in het
Deltagebied
473