onttrokken aan de onderlaag, het zogenaamde
hypolimnion (letterlijk vertaald: onder-meer),
en er komen voedingsstoffen vrij. Deze voe
dingsstoffen komen gedurende de zomer van
wege de stratificatie niet meer ter beschikking
van plantaardig plankton in de bovenlaag
(het epilimnion of boven-meer). Wanneer de
mengdiepte klein is en de lichtdoordringing
groot, dan kan het voorkomen dat er in het
bovenste deel van het hypolimnion nog net
voldoende licht voorkomt om algengroei toe
te staan. Deze algen profiteren dan van de
voedselrijkdom, maar moeten aangepast zijn
om te leven met weinig licht en met een
lagere temperatuur. Het is dan ook niet te
verwonderen dat hier andere algensoorten
leven dan in de bovenlaag van een meer.
Er zijn nu enkele fundamentele eigenschappen
genoemd van ecosystemen en er is een zeer
summiere beschrijving gegeven van het eco
systeem van een meer. Het zou interessant zijn
ter vergelijking nu ook een geheel ander type
ecosysteem in onze beschouwing te betrekken.
Op grond van het visuele voorkomen voor de
mens lijkt een bos misschien wel een uiterste
tegengestelde van een meer. Toch werkt dit
ecosysteem op analoge wijze. Lichtenergie
wordt hier door de bomen, struiken en
kruiden vastgelegd. Herbivoren eten daarvan
en ook hier volgt een hele voedselketen. De
dode organische stof - voornamelijk bladeren:
vergelijk in een meer de dode algen - wordt
afgebroken door micro-organismen. Er heeft
dus ook een energiestroom plaats en er is
ook een nutriëntenkringloop. Een bos blijft
jarenlang bestaan; er moet dus homeastasis
zijn; ook de hiërarchische opbouw der inte-
gratieniveau's vindt men terug.
Ook in ruimtelijke zin bestaat er gelijkenis.
Fig. 4. Schematische voorstel
ling van een gestratificeerd
voedselarm bergmeer in de
zomer
Beide systemen hebben een bodemlaag met
veel dode organische stof.
De gelaagdheid die kan optreden in een meer
en die er toe leidt dat verschillende soorten
primaire producenten worden aangetroffen op
verschillende diepte is in bossen regel. Men
vindt daar doorgaans een moslaag, een kruid-
laag, een struiklaag en een boomlaag. Het
belangrijkste verschil wordt veroorzaakt door
het feit dat de belangrijke primaire produ
centen in een meer en een bos enorm ver
schillen in grootte, in levensduur en in de
lengte van hun levenscyclus. In een bos zijn
bomen de belangrijkste primaire producenten:
hun ruimtelijke uitgestrektheid wordt geteld in
meters, ze leven tientallen tot honderden
jaren en de duur van hun levenscyclus vanaf
de kieming van het zaad tot de eerste pro-
duktie van zaad is vele jaren.
437