niet waarschijnlijk is dat deze vissoorten zich in de huidige situatie in het Grevelingen- bekken zullen voortplanten. Uiteindelijk zullen bij gelijkblijvende omstandigheden in de Grevelingen vermoedelijk 10-15 vissoorten regelmatig voorkomen, maar de aantallen van de meeste van deze soorten zullen niet groot zijn. De Puitaal is een van de weinige soorten die algemeen voorkomt. Ook bij de bodem- dieren zijn er soorten die gewoonlijk alleen door migratie vanuit zee in de zeearmen voor komen en die dus waarschijnlijk geheel zullen verdwijnen. Voorbeelden hiervan zijn Inkt vissen, en Noordzee- en andere krabben. Het is zowel bij de vissen als bij andere organis men bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, te bewijzen of ze zich voortplanten. Men kan natuurlijk wel aanwijzingen vinden dat er geen of weinig voortplanting plaats vindt, als men spellen, welke invloed dit op het Grevelingen- meer zal hebben. De getijdegebonden wiersoorten, zoals de Fucus-soorten (Knotswier) zijn na de afslui ting verdwenen, en zullen ook nadat de sluis gereed is wel niet meer terugkomen. Maar vele andere soorten zijn blijven leven. Het zeegras is na de afsluiting flink toegenomen en bedekt vrij grote oppervlakten van ondiep water. In de zeegrasvelden komen ook veel rood- en bruinwieren voor en het groenwier Chaetomorpha. Verder zijn er flinke vege taties van bruinwieren en roodwieren, die weliswaar een kleine biomassa hebben, maar toch nog een vrij grote oppervlakte innemen. Plaatselijk belangrijk zijn vegetaties van de groenwieren Chaetomorpha en Ulva (zeesla). Het Grevelingenmeer bevindt zich thans nog volop in een ontwikkelingsstadium, geken- geen jonge dieren meer vindt. Zo lijkt uit voorlopige, ongepubliceerde waarnemingen van het Delta Instituut dat de Kleine Zwaardschede, een schelpdier, geheel uit de Grevelingen verdwijnt. Van andere soorten, zoals de Gewone zeester en het Nonnetje, eveneens een schelpdier, bestaat de indruk, dat er weinig of geen voortplanting plaats vindt, hoewel beide soorten nog voorkomen. Van sommige soorten bestaat de zekerheid dat ze zich in voldoende mate voortplanten: Oesters, Mossels, Kokkels, Wadslakjes, Fuik hoorns, Aliekruiken, Garnalen en vele andere. De inlaat/spuisluis in de Brouwersdam zal de situatie veranderen. Indien het Grevelingen meer zout blijft, kan deze sluis zorgen voor rechtstreeks contact met het kustwater, zij het op beperkte schaal. Er valt thans nog niet bij benadering te voor- merkt door min of meer grote schommelingen in allerlei chemische en biologische ver schijnselen. Het inlaten van zeewater via de Brouwersdam zal voor het meer een nieuwe situatie scheppen, omdat via het inlaatwater ook vele organismen binnen kunnen komen. De eindsituatie van het meer kan thans nog niet voorspeld worden. Wel wordt nog menig interessante ontwikkeling verwacht, zowel in het aquatische als in het terrestrische milieu. Het terrestrische milieu Door het wegvallen van het getij veranderde het milieu van de buitendijkse gebieden plotseling en ingrijpend. Dit kwam tot uiting in het verdwijnen van kenmerkende levens vormen uit het oorspronkelijke systeem en de ontwikkeling van nieuwe levensvormen op de vrijgekomen plaatsen. In het volgende 500

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1974 | | pagina 16